Longread

Cohesie en conflicten in een eeuwenoud zoutmoeras

De kronkelige route naar duurzaam landgebruik

Tekst:
Beeld:
Leestijd: .

Het vinden van een goede wisselwerking tussen natuur- en cultuurlandschap is een even ingewikkeld als urgent vraagstuk. Voor de landbouw, de biodiversiteit en de leefbaarheid van gebieden staat er veel op het spel. Bij wijze van case study bezocht Daniël Craanen een eeuwenoud zoutmoeras aan de Engelse oostkust. Hoe bereiden dit bijzondere natuurgebied en de mensen die er leven zich voor op de nabije toekomst?

Onze laarzen laten diepe afdrukken achter in het zuigende, donkergrijze slik. Voorzichtig volgen mijn vriendin Sophie en ik onze gids het uitgestrekte zoutmoeras van de Norfolk Coast in. Zeekraal, schorrenkruid, lamsoor en andere zoutminnende planten overwoekeren de met prielen en geulen doorspekte zilte vlaktes.

Dit landschap, zo’n twee uur ten noordoosten van Londen, is ronduit bijzonder. The Guardian omschrijft het als de laatste overgebleven wildernis in Groot-Brittannië.

‘Het is een geweldig leefgebied – net geen land, net geen zee,’ vertelt Mark Watson terwijl hij ons het moeras in leidt. Allerlei soorten organismen spoelen mee met het slib dat achterblijft als het weer eb wordt. Het is een goede voedingsbodem voor de planten en schelpdieren waaraan de vele trekvogels die hier gedurende het jaar neerstrijken zich tegoed doen. ‘Dit soort zoutmoeras vormt zich alleen onder bepaalde omstandigheden, met de juiste combinatie van land en getij. En de dichte laag modder slaat veel koolstofdioxide op.’

Hoewel we in Groningen natuurlijk de Waddenzee hebben, en er elders in ons land soortgelijke gebieden zijn, vind je in Nederland nauwelijks nog plekken als deze: een kustgebied waar zoet en zout water ongehinderd bij elkaar komen. Het Reitdiep stroomde vroeger op die manier het land in, maar intussen hebben we alles vakkundig ingedijkt, gekanaliseerd en weggepolderd.

Hier, in Norfolk, ben ik als bewoner van Groningen op een plek die enerzijds herkenbaar is, maar anderzijds ver genoeg van me af staat om objectief te kunnen bekijken. En zo de vergelijking te kunnen trekken met mijn eigen omgeving. Mark praat bevlogen verder, terwijl we zoeken naar de boot die hij hier eerder deze week ergens achterliet.

Deze expeditie is voor ons geregeld door de Coastal Exploration Company, opgericht door Henry Chamberlain. Samen met zijn ploeg organiseert hij gepersonaliseerde vaartochten langs en door deze kuststreek, waar hij zelf opgroeide en naar terugkeerde. ‘Het avontuurlijke is wat ik er zo mooi aan vind’, zegt Henry, ‘in deze wildernis moet je constant goed nadenken, opletten en inspelen op de omstandigheden.’

Het bedrijf gebruikt verschillende typen vaartuigen: een bootje waarmee vroeger op krab gevist werd, een platbodem, oorspronkelijk gebruikt voor het vangen van wulken, een voormalige mosselboot die hij overnam van een groep vissers, een honderd jaar oude zeilkotter en sinds een paar weken ook een – eveneens honderd jaar oude – garnalenkotter. Vaak laat Henry de boten opknappen door lokale ambachtsmensen.

Met dit gevarieerde ensemble kunnen Henry en zijn schippers, met behulp van de wind en de getijden (en soms van een elektromotor), overal in en rond het zoutmoeras komen. ‘Zo verstoren we de natuur niet en kunnen we mensen kennis laten maken met onze salt marshes zonder eroverheen te hoeven lopen.’ Het aanwakkeren van meer bewustwording en waardering voor dit zeldzame landschap en de dieren die er leven, is precies waarom Henry de onderneming oprichtte.

Nadat we met Mark een kilometer of twee flink doorgestiefeld hebben, vinden we de mosselboot aan de rand van een diep uitgesleten getijdengeul. Het tij komt net op en het water staat nog niet hoog genoeg om de boot los te kunnen trekken. Dus: tijd voor koffie.

Mark tilt een houten kist uit de overnaads gebouwde houten romp en brengt daarin een ketel met water aan de kook. De bonen zijn onder zeil vanuit Colombia hierheen vervoerd. Een smakelijk huisgemaakt baksel maakt ons elfuurtje af.

Vandaag kozen wij voor een dagdeel, maar als je een hele dag – of zelfs twee – op pad gaat, is er ook een uitgebreide lunch van verse lokale producten. Je kunt zelfs, samen met je gids, je eigen kostje bij elkaar scharrelen. Met onze handen om de warme mokken zitten we op de kwelderwal, terwijl we de priel zien volstromen.

Mark, die ecoloog is en gespecialiseerd in vogels, heeft goede ogen. ‘Kijk,’ wijst hij, ‘daar vliegt een bruine kiekendief!’ Zijn verrekijker maakt van het stipje in de lucht een imposante roofvogel, te herkennen aan de zwarte vleugelpunten. Krijsend raast hij hoog over de winderige vlaktes. ‘Dat doet hij alleen als hij zijn territorium wil verdedigen,’ verklaart Mark. En inderdaad: na wat zoeken vinden we ook de indringer. Het is mooi om dit te mogen meemaken.

ZOUTMOERAS IN ZWAAR WEER

Je zou kunnen concluderen dat dit landschap en de manier waarop het beheerd wordt, perfect is – iets waar we in Groningen een voorbeeld aan zouden kunnen nemen. Zelfgecreëerde problemen rondom verzilting, vissenpopulaties en de algehele staat van de natuur komen bij ons regelmatig terug in het politieke en publieke debat.

In dit zoutmoeras lijkt daar op het eerste oog geen sprake van, het gebied presenteert zich als een soort ideaalbeeld van hoe een landschap eruit zou moeten zien. Maar wie goed tuurt, kan ook op deze schijnbaar idyllische plek een zorgwekkend aantal problemen ontwaren.

‘Sommige stukken van dit gebied worden afgeschermd met hekken, zodat vogels er ongestoord kunnen broeden’, zegt Mark ‘Maar dat zorgt er vervolgens voor dat op andere plekken juist méér wandelaars komen. Sommigen hebben ook nog eens honden bij zich, die verstoren de vogels enorm en zorgen ervoor dat ze in dat deel van het gebied niet meer kunnen nestelen.’

‘Als de opslibbing de zeespiegelstijging kan bijhouden, blijft dit bestaan. Zo niet, dan verdwijnt alles onder water’

Dan is er de klimaatverandering, die ook hier gevolgen heeft. ‘Wetenschappers weten niet of de opslibbing de zeespiegelstijging kan bijhouden’, zegt Mark. ‘Als dat wel zo is, dan blijft dit bestaan. Zo niet, dan verdwijnt alles onder water.’

Het slib zal daarbij wegspoelen, waarbij de koolstofdioxide die in de modder opgeslagen zit, vrijkomt. Maar het overstromen van het gebied zou ook funest zijn voor de dorpen verder landinwaarts: die worden hoogstens beschermd door een laag dijkje.

Ook verschillende diersoorten in het kustgebied komen door de zeespiegelstijging onder druk te staan: ‘De delen die wél beschermd worden door waterkeringen, en waar het water nog relatief zoet is, verzilten rap. Dat betekent dat bepaalde vogels daar in de toekomst niet meer zullen kunnen leven. En ook de landbouw krijgt het daardoor moeilijk.’

Achter ons, in de verte, zien we een gele strook. Dat is raapzaad, het wordt flink besproeid. De bestrijdingsmiddelen eindigen hier en worden door de getijden verder verspreid. ‘De mosselbedden in de haven, waar de rivier op uitkomt, zijn daardoor erg beschadigd geraakt’, zegt Mark. Hij wijst: ‘Daar zie je algen. Die horen hier niet, daaruit kan ik opmaken dat het met dit deel van het zoutmoeras niet zo goed gaat.’ Wie het nieuws een beetje volgt, ziet gemakkelijk parallellen met Noord-Nederland.

Het is bijna vloed. We drinken onze mokken leeg, waarna Sophie en Mark in het zuigende slik stappen om de boot eraan te ontworstelen. Vanaf een stabielere ondergrond maak ik er foto’s van.

Zodra ze aan boord geklauterd zijn, zet Mark de mast rechtop. Hij roeit de boot vakkundig naar dieper water, alvorens het zeil te hijsen. Dat is maar ten dele nuttig, want de vlieten kronkelen behoorlijk: soms ga je een stukje met de wind mee en gaat het voorspoedig, dan weer moet je er recht tegenin en kun je zelfs met de grootste inspanning niet tegen de stroming op roeien. Je kunt je daaraan overleveren en een andere route kiezen, om uiteindelijk ergens droog te vallen en terug te lopen. Maar omdat wij een eindbestemming hebben, monteert Mark ook het buitenboordmotortje.

Een stukje verderop stap ik ook in, waarna we langzaam het kabbelende water richting de zee volgen. Op het aanhoudende geroep van allerlei vogels na, is het stil.

BALANS TUSSEN TOEGANG EN BESCHERMING

Om dit natuurschoon te beschermen tegen zeespiegelstijging, stikstof, pesticiden en andere invloeden van buitenaf, helpt het niet om alleen hier in te grijpen. Het kan zelfs meer problemen opleveren, weet Mark. ‘Eerder werd ingezet op het afbakenen van gebieden, om ze louter te gebruiken voor natuurbescherming. Maar bij waterrijke gebieden moet je dan ook vaak pompen, dat kost veel energie.’

In een dichtbevolkte omgeving als deze is zoiets sowieso niet haalbaar, want er moet nou eenmaal ook geleefd en gewerkt worden. De meest verstandige aanpak is daarom om in te zetten op verwevenheid: ‘Volgens mij moeten we als samenleving kiezen voor duurzaam landgebruik – een balans tussen toegang en bescherming. We moeten niet kiezen voor óf voedsel produceren, óf natuur, óf recreatie. We willen dat het hele ecosysteem goed functioneert.’

Er bestaan al veel manieren waarop verschillende soorten gebieden elkaar kunnen versterken: ‘Als het water goed schoon is, doordat het bijvoorbeeld door rietvelden gefilterd wordt, zijn we minder middelen kwijt aan het zuiveren ervan.’ Met een natuurlijke kustverdediging zoals dit zoutmoeras kunnen we achtergelegen land beschermen tegen overstromingen. Zo’n inrichting zorgt ook voor veel meer biodiversiteit, omdat diersoorten dan overal kunnen wonen, in plaats van alleen in geïsoleerde natuurgebieden.

De recent uitgebrachte BBC-serie Wild Isles onderstreept zowel de noodzaak als de toepasbaarheid van die aanpak. Ook dichter bij huis gebeurt dat, zoals in de ontwerpmanifestatie Sponsland terug te zien is.

Bij die andere manier van omgaan met het kustlandschap hoort ook dat we meer rekening zullen moeten gaan houden met de draagkracht van een regio. Dat kan door minder te consumeren en ons meer te richten op (soms nog ondergewaardeerde) lokale producten.

‘Vroeger waren de quota voor visvangst dusdanig dat populaties zich niet konden herstellen’, zegt Mark. ‘Dat is veranderd, maar alsnog wordt maar een heel klein deel van wat we hier vangen lokaal geconsumeerd. De meeste schelpdieren gaan bijvoorbeeld naar Spanje, dat is toch wel een beetje bijzonder.’ Ook Henry vertelde ons eerder al dat hij oprecht niet wist waar hij in deze omgeving een goed bord kokkels zou kunnen krijgen.

‘Als we niet met de natuur willen samenwerken én ons niet willen aanpassen – dat gaat gewoon niet werken’

Diezelfde Henry was in een ander leven waterbouwkundige. Hij vindt dat er meer zou moeten worden ingezet op het aanpassingsvermogen van kustgemeenschappen. Dat is namelijk wat hier altijd al gebeurde: ondanks de ruigheid is er een constante wisselwerking tussen mensen, de natuur en het water. Mensen konden met en van het water (blijven) leven. Het oude vissersbootje waarin we nu met Mark zitten, is daar een symbool van: het wordt nog altijd gebruikt om op een eigentijdse manier geld mee te verdienen.

‘Het landschap is misschien wel het meest waardevol als natuurgebied, met inkomsten uit parkeren en bezoekers’, denkt Henry. ‘De regio was altijd sterk gericht op agricultuur en de visserij, maar nu komen de meeste inkomsten uit het toerisme.’ En dat aanpassen, dat moet ook wel: ‘Je kunt het niet echt tegenhouden, of wel? Als je steeds hogere dijken bouwt, houden die de boel misschien wat langer droog, maar op de lange termijn is dat gewoon niet houdbaar.’

Hij haalt zijn schouders op. ‘Als we dan niet met de natuur willen samenwerken én ons niet willen aanpassen, dat is net als het verhaal van Koning Knoet die het getij wilde tegenhouden: dat gaat gewoon niet werken.’

We moeten de verandering dus omarmen – en liefst voordat het te laat is. Henry: ‘Als we het nu niet doen, weet ik wel wat er hier in Norfolk gaat gebeuren: er komt een enorme overstroming, gemeenschappen gaan ten onder en pas dan gaan we nadenken over hoe we met het water om kunnen gaan. Maar dat moeten we nu al doen, voordat het één grote crisis is’. De boodschap is helder: steek energie in het gereedmaken van het gebied voor de veranderingen die sowieso komen gaan, in plaats van in het vertragen van het onvermijdelijke.

Met Mark in het mosselbootje slaan we een andere doorgang in. De zon schijnt zachtjes door een flinterdunne laag bewolking en er staat een fris briesje. Je kunt hier heerlijk zwemmen, maar daarvoor is het nu nog wat te koud. Daarnaast: we moeten doorvaren. De stroming staat alweer richting de zee en verderop, bij de waterscheiding, waar twee kreekjes bij elkaar komen, wordt het snel ondieper. Zijn we daar te laat, dan komen we vast te zitten; dat overkwam Mark laatst nog.

Op een droogvallende zandplaat haasten kleine bruin-witte vogeltjes – bontbekplevieren, denken we – zich naar de voedselrijke branding. Omdat de priel steeds nauwer wordt, pakt Mark het roer over van Sophie: door de waterstromen verandert de situatie met de week. Mark wandelt hier regelmatig als het droog staat, daarom weet hij goed waar we wel en niet kunnen varen.

Toch komt het erop aan: hoewel de boot weinig diepgang heeft, schraapt de onderkant regelmatig over de bodem. Onze ‘vaargeul’ is nog geen twee meter breed. Sophie en ik zetten ons af met de roeispanen, om te voorkomen dat de sterke stroming ons vast doet lopen. Als we een lage houten brug tegenkomen, moet de mast omlaag. Het lukt, maar op het nippertje: met nog geen tien minuten marge glippen we de andere kreek in.

Rustig zeilen we vanaf hier door naar Wells-next-the-Sea, een van de vele charmante kustplaatsjes in dit gebied, opgetrokken uit gemetselde vuursteen. Hoe dichter we bij het dorpje komen, hoe breder het water wordt, om uiteindelijk uit te monden in een ware zeearm.

Sophie navigeert tussen een wirwar van scheepjes door, om daarna aan te leggen naast de andere boten van de Coastal Exploration Company. ‘Netjes hoor’, complimenteert Mark haar. ‘Dat hebben we toch mooi gedaan, zo met zijn drieën’. Die opmerking lachen we weg: zonder zijn kennis en vaardigheden hadden we het nooit gered. Maar Mark is stellig: hoe bescheiden ook, wij hebben volgens hem toch echt een bijdrage geleverd.

ALLE HENS AAN DEK?

Dat Mark benadrukt dat we het samen deden, is niet zomaar. Die insteek vinden zowel hij als Henry belangrijk. Als je de vele nijpende vraagstukken holistisch aan wilt pakken, en ruimte wilt geven aan zowel de natuur als de gemeenschappen die op de rand ervan leven, is het belangrijk dat iedereen bijdraagt.

‘Natuurlijk moet de overheid sommige zaken vastleggen en opnemen in wetgeving en onderwijs’, erkent Mark. ‘Maar om het hier voor elkaar te krijgen, moeten we ook onderling consensus bereiken – hoe gebrekkig soms ook.’

Dat betekent dat je op elkaar moet vertrouwen, compromissen moet sluiten, elkaars expertise op waarde moet schatten en van elkaar moet durven leren. Daarbij kan niet iedereen evenveel bijdragen, maar desalniettemin zitten we allemaal in hetzelfde schuitje. ‘Mark is bevlogen over de diersoorten hier, en weet daar veel meer van dan ik’, zegt Henry. ‘Colin, een andere schipper, surft graag en kent de zee vanuit dat perspectief. Zo levert iedereen bij ons een eigen, unieke bijdrage.’

De noodzaak aan samenwerking is tegelijkertijd waar kansrijke oplossingen aan de grond lopen: niet iedereen stelt zich even coöperatief op. Dat heeft deels te maken met de eigendomssituatie ter plaatse. De grond in het gebied wordt door meerdere organisaties beheerd. Doordat die zich allemaal voornamelijk op hun eigen stukje richten, werken ze niet altijd even goed samen en doen ze vaak los van elkaar hetzelfde. 

‘Ik zou het geweldig vinden om meer samen te werken met natuurorganisaties en landschapsbeheerders. We zouden hen bijvoorbeeld kunnen vertellen welke vogels wij elke dag zien, zodat ze de aantallen beter kunnen monitoren’

Ook binnen de overheid wordt veel langs elkaar heen gepraat: zo is er één instelling voor natuurbeheer en een andere voor de waterkwaliteit. ‘Waarom zou je niet één organisatie hebben, zodat je goed integraal kunt werken?’, vraagt Mark zich hardop af.

Omdat hij gebruik maakt van het gehele gebied, en boten heeft die ontworpen zijn om overal te kunnen komen, ziet Henry met zijn onderneming een kans om verschillende groeperingen bij elkaar te brengen: ‘Ik zou het geweldig vinden om meer samen te werken met natuurorganisaties en landschapsbeheerders. We zouden hen bijvoorbeeld kunnen vertellen welke vogels wij elke dag zien, zodat ze de aantallen beter kunnen monitoren.’ Ooit bood hij aan om zijn winst met hen te delen, of om wetenschappers naar moeilijk begaanbare plekken te brengen. Maar steeds kreeg hij nul op het rekest.

‘De meeste mensen die ik bij natuurorganisaties spreek, willen dat dit een natuurgebied wordt waar niemand ooit nog mag komen’, vertelt Henry. ‘Ze houden vast aan hun eigen belangen, beschouwen dit als hun gebied waar niemand zich mee moet bemoeien en zien het totaalplaatje niet. Zodoende willen ze niet praten of samenwerken, om het hier beter te maken. Daardoor lukt het zelfs niet om iets simpels als een lijst met regels op te stellen.’

Hoewel Henry graag met de natuur meedenkt en meewerkt, moet hij ook zijn bedrijf draaiend houden. Onlangs probeerde hij informatie in te winnen bij een overheidsinstantie, over hoe hij met zijn tours de natuur zo min mogelijk zou kunnen verstoren. Daarop werd hem gevraagd of hij er niet gewoon grotendeels mee op kon houden.

Ook natuurorganisaties zijn wantrouwig richting commerciële initiatieven, merkt hij. ‘Ze begrijpen niet echt dat je tegelijkertijd geld kunt verdienen en veel om de natuur en het landschap kunt geven.' Hij slaakt een diepe zucht. 'Het zou zó fijn zijn als ik bij natuurorganisaties iemand als Mark zou treffen, met een constructieve houding in plaats van extreme standpunten.’

POMPEN OF VERZUIPEN

Voordat we hem gedag zeggen, maken we samen met Mark de boot schoon. Werkelijk alles zit onder de riekende grijze modder. Terwijl we de roeispanen afspoelen in het nog altijd ebbende water vraag ik me af of er, als het in de praktijk zó moeilijk blijkt om iets voor elkaar te krijgen, nog wel hoop is.

Mark denkt van wel: ‘Ondanks onze moderne samenleving zijn we als menselijke soort toch ook dieren, en willen we graag samenleven met de natuur. Daar ben ik van overtuigd. Daarom ben ik optimistisch dat we uiteindelijk met manieren zullen komen om die balans te verwezenlijken.’

En dat zie ik zelf ook wel, als ik in Groningen om me heen kijk. Of mensen nou bij de overheid, bij natuurorganisaties, of als (agrarisch) ondernemer werken, ze zijn opvallend vaak begaan met de vogels en het landschap. Dat zou dan ook het uitgangspunt moeten zijn bij het zoeken naar common ground. Wat voor positie je ook inneemt, uiteindelijk willen we allemaal dat het goed gaat met de omgeving waar we wonen. Als we verschillende waarden en belangen weten te verenigen, komen we ergens.

Dat we dat in Groningen kunnen, toont de afloop van de situatie in de Medenertilsterpolder, nabij Ezinge, eerder dit jaar. Boeren, de provincie en natuurorganisaties konden elkaar daar aanvankelijk niet vinden. Inmiddels is er, nadat de verschillende partijen toenadering tot elkaar zochten en in gesprek gingen, toch een positieve uitkomst.

Tijdens onze tocht hier, door de smalle prielen, omringd door woeste natuur, voel ik me bijzonder verbonden met mijn omgeving. Niet alleen met die van de Norfolk Coast, maar ook met het gebied waar ik woon.

Ik ga vanaf nu vaker opletten of ik een wulp of grutto zie en ben nieuwsgieriger geworden naar de planten die in mijn omgeving groeien. Maar ik heb ook meer begrip gekregen voor ondernemers en lokale gemeenschappen: ook zij hebben bestaansrecht. Wanneer we die balans samen vorm kunnen geven, kan het voor iedereen werken.

Als we Wells-next-the-Sea in lopen, komen we langs een muur waarop aangegeven staat dat hier tien jaar geleden nog een flinke overstroming was. Nóg een herinnering dat, als de mensen hier willen blijven leven, ze eigenlijk geen keus meer hebben. Zoals het Engelse spreekwoord luidt: time and tide wait for no man. Enfin, op een lege maag kun je niet samenwerken, dus eerst maar eens de pub in – wie weet hebben ze er deze keer wel kokkels.

Wil jij na het lezen van dit artikel een keer samenwerken met Henry? Dan is dit je kans: hij wil graag eens vracht onder zeil over de Noordzee vervoeren. Daniël heeft hem ervan overtuigd dat Groningen, via het Reitdiep, als bestemming de moeite waard is. Dus: ben je of ken je iemand met een café of andere onderneming, met een voorliefde voor duurzaamheid en lokale producten? Neem dan contact met Henry op via zijn website of Instagram.