De achterkant van de stad
Bram Esser liep met een groep studenten van kunstacademie Artez langs de achterkant van Zwolle. Het had de achterkant van iedere andere stad kunnen zijn.
Orakel
Hij zit weggedoken op een plastic stoel naast een gele stortcontainer aan de achterzijde van een fietsenwinkel. Om hem heen staan uitpuilende plastic zakken met daarin zijn bezittingen. Zijn gezicht is half van ons weggedraaid en hij leest aandachtig in een supermarktfolder.
Wij zijn nieuw daar, nieuw in zijn wereld. Daarom spreken we hem aan en scheuren we hem los van de bonusaanbiedingen. Hij begrijpt onze behoefte meteen en speelt zijn rol van parkeerplaatsorakel met verve.
Hij wijst ons op de achterkanten van bedrijven en restaurants. ‘Rare plekken zijn dat hoor, daar gebeurt van alles. En kijk dat oude huis met die scheve dakpannen, heel armoedig eigenlijk. Toch woont daar iemand, dat kan haast niet anders. Maar wie?’
Je zou zeggen dat hij op zijn minst aan de alcohol is, of aan iets anders, maar het tegendeel is waar; hij blijkt geheelonthouder te zijn. ‘Je moet niet aan aspirientjes beginnen. Ouders geven die hun kinderen veel te gemakkelijk, met de boodschap dat het straks beter met ze gaat. Geruststelling, en vertrouwen op het pilletje. Allemaal onzin, ons lichaam kan dat heel goed zelf oplossen.’
Hij vervolgt zijn relaas: ‘Het probleem met die pillen is dat er ook andere pillen bestaan. Dan komt er een loverboy langs die zegt ook wel een pilletje te hebben voor het een of ander – je herkent dat nog van vroeger, van je moeder. Het voelt vertrouwd en voor je het weet ben je verslaafd.’
‘En dan nog een ding. Overal waar je kijkt ligt afval. Ik heb ook een hoop troep bij me, maar als ik hier straks wegga zie je niks meer. Ik neem alles mee. Een tijd terug stond hier een winkelwagentje, daar werd troep ingegooid. Er kwam steeds meer bij, totdat het ding tot de rand gevuld was. Toen heb ik het omgegooid, want je zult zien dat iemand bedenkt dat wagentje in de fik te steken.’

Te laat
Plotseling schiet hem een vraag te binnen. ‘Waar zijn we hier eigenlijk? Weet iemand dat? Weet iemand hoe het plein hier heet?’
‘Het heet het Streekien’, zegt een van ons, turend naar haar schermpje. We hebben smartphones bij ons. Eigenlijk willen we die niet gebruiken, maar als iemand er op deze manier om vraagt is het toegestaan.
Volgens het orakel is een streekien een langgerekte strook. We bevinden ons in een middeleeuws gebiedje dat al sinds mensenheugenis Dieze heet en waarvan het oude stratenpatroon nog intact is. Je had hier vroeger een markt – en dan stelde je in de Middeleeuwen echt wel wat voor. Een plek waar voedsel verhandeld werd, betekent een plek waar het bruist van het leven. De plek waar het gebeurt.
Waar nu de rotonde ligt, was vroeger de brink gesitueerd. Het buurtje ontwikkelde zich tot een kleine voorstad buiten de vestingwallen van Zwolle. De Vestingwet, die van 1606 tot 1874 van kracht was, bepaalde dat ‘s avonds de poort op slot ging. Was je niet op tijd, dan kwam je er niet in en moest je buiten de stad onderdak zien te vinden. In Dieze waren daarom veel herbergen.
Ons orakel is op de een of andere manier ook te laat, lijkt het, maar hij heeft op het Streekien toch een plekje gevonden.
Loverboys
We zoeken via een middeleeuws steegje onze weg naar een open plein met een paar bomen en fietsenrekken. Aan de rand torent een parkeergarage hoog boven kleine huisjes uit. Je zou kunnen denken dat zo’n gedrocht hier niet thuishoort en uit verhouding is, maar het pakt anders uit. Veel middeleeuwse stadjes hebben immers zo’n stenen rots in hun midden, een kasteel dat abstract en soeverein tegen al het andere afsteekt.
De garage toont zich rauw en vijandig, door haar schuin oplopende hellingbaan met zwarte spelonken ertussen. Hoe duister en gefortificeerd het bouwwerk er ook uit mag zien, we worden er als vanzelf naartoe gezogen. Dat komt ook door de hoogte, en een mens heeft nou eenmaal behoefte aan uitzicht.
Als we de garage binnengaan beklimmen we de heuvel en vinden we onze weg via een inpandig grottenstelsel. We lopen langs een batterij kassa’s van Albert Heijn. Ergens in een doodlopende zijgang vinden we een grijze wand waarachter heel subtiel de liftdeuren zijn weggewerkt. Wij gaan met de trap.
Helemaal bovenop de lege parkeervlakte hebben we een prachtig uitzicht over de stad. Twee jonge mannen staan er naar muziek te luisteren. Ze hebben hun telefoon op een betonnen rand gelegd, evenals het pakje lange vloei dat ze nodig hebben om joints te draaien. Twee loverboys, denken we intuïtief, maar we durven hen niet te vragen ons te verleiden. We weten dat het goed is om je kwetsbaar op te stellen, om de controle zo nu en dan los te laten en in het verhaal van iemand anders mee te gaan. Maar we zijn nu met te veel om ons te laten adopteren.
Vanaf de betonnen burcht bekijken we de omgeving. Kerktorens steken omhoog als bakens in het landschap. Een eindje verderop zien we andere torens, billboards van Burger King en McDonalds. Het zijn de nieuwe wegwijzers van het snelweglandschap. De parkeergarage heeft zijn eigen kasteelheer nodig, vinden we, dan kunnen wij ons als ridders verkleden, met schilden van wieldoppen.

Parkeergarage Noordereiland (afbeelding: Google Maps)
Contact
We dalen af via de hellingbaan die eigenlijk voor auto’s bedoeld is, maar het gaat goed. We worden niet van onze sokken gereden. In tegenspraak met de vele bewakingscamera’s vindt niemand het nodig om ons de les te lezen of ons te beboeten omdat we de mobiliteitsvesting zijn binnengegaan zonder gemotoriseerd voertuig.
Op een bord lezen we dat het toch echt niet toegestaan is je op te houden in de garage. Misschien wisten we dat onbewust al. Verboden plekken hebben iets aantrekkelijks.
Beneden komen we langs de achterkant van de supermarkt. Dit is de plek waar vrachtwagens het bulkgoed naar binnen loodsen. In een kale betonnen gang staat een jongen, gekleed in het herkenbare blauwe winkeluniform. Hij kijkt ons verwachtingsvol aan.
Een van ons wil plassen op de supermarkt-wc. Dat zou betekenen dat de jongen, een kind nog, mee moet lopen. En dat kan niet, want er staat hier voor 2000 euro aan boodschappen in kratten langs de muur opgesteld. Dit is niet zomaar een vakkenvuller, maar een wachtlopende kindsoldaat van de consumptiemaatschappij.
Een man komt aangereden in een rode auto. Hij parkeert op de plek waar vrachtwagens laden en lossen. Terwijl hij een leeg kratje bier op de betonnen verhoging plant, zegt hij zijn naam: ’De Jong.’ Hij zegt geen goedemiddag of ‘Ik kom voor de boodschappen van De Jong.’ Dat is allemaal niet nodig, het is wel duidelijk wat hij hier komt doen. Hoe minder contact hoe beter.
Alles draait hier om efficiency en het omlaag brengen van de prijs door massaproductie. Toch is het hele idee van een stad ooit ontstaan rondom de markt, om voedsel en informatie met elkaar uit te kunnen wisselen. Inmiddels hebben we bedacht dat we ons voedsel liever ophalen aan het uiteinde van een kale betonnen sluis waar ieder woord er algauw eentje te veel is. Het past niet om hier een gesprek met elkaar aan te gaan.
Parkeerdekwandelen
We steken de weg en het water over naar het Noordereiland, waar zich vroeger de stadsverdediging bevond. Nu treffen we er een puntvormige parkeervlakte aan. Het terrein volgt exact de contouren van het voormalige bolwerk. De garage van twee verdiepingen werkt tevens als een deksel dat over de vervuilde grond van de oude gasfabriek ligt.
Het raffinageproces waarmee gas van steenkolen gemaakt wordt, heeft extreem giftig slib als bijproduct. Kennelijk kan het moeilijk opgeruimd worden, want overal in Nederland tref je parkeergarages op oude gasfabriek-locaties, om het gif op z'n plek te houden.
We lopen over de vrijwel lege vlakte en kijken gefascineerd naar het half weggesleten lijnenspel van pijlen en parkeervakken. Het is geheimtaal die pas betekenis krijgt op het moment dat hier auto’s rijden. Voor ons zijn de lijnen irrelevant. Alleen op zaterdag is het hier druk.
Een vrouw wandelt voorbij met haar hond. We wijzen haar op de (vesting)wet, waarin staat dat je je niet in of op de parkeergarage mag ophouden. Parkeerdekwandelen blijkt echter een lokaal gebruik, waar ze van de handhavers nog nooit een opmerking over heeft gehad. Wij zijn nieuw in de wereld van parkeergarages, we moeten nog leren hoe we ons deze plek eigen kunnen maken.
Eendimensionale non-plekken als deze, gericht op efficiency, blijken bij nadere inspectie toch ook vatbaar voor andere interpretaties. Je kunt er naar muziek luisteren, een joint roken of op een stoeltje zitten terwijl je de folder van een supermarkt doorbladert. Je kunt er ook met je hond wandelen.
‘Een mens mag lopen waar hij wil’, zegt de vrouw om ons gerust te stellen. Ze loopt verder, de onwillige golden retriever achter zich aan trekkend.
***
Headerbeeld: Janna Bathoorn