De zogenaamde dagen zaten er weer op en ik had een kop vol snot.
‘Waar komt de aarde eigenlijk vandaan?’, vroeg mijn zoontje van drie toen we de kerstboom naar buiten sleepten.
‘Uit de zon.’
‘O. Waar komt de zon eigenlijk vandaan?’
‘Uit een gaswolk die weer uit de pijp van een reus komt.’ Mijn stem echode in mijn hoofd vanwege mijn dichte oren.
Het nieuwe jaar was alweer begonnen, maar de ruïnes van de dagen waren nog zichtbaar in huis. Met in iedere hand een zware tas vol flessen liep ik als een duiker over de bodem van de zee, in de verte hoorde ik het geroezemoes van mensen en verkeer. Je had eerst de dagen en dan had je altijd de kater die erop volgde.
De glasbak slokte geduldig mijn slechte geweten op. Ik kreeg een visioen van wat er met dat glas ging gebeuren: het zou verhit worden tot een smeltende klomp en dan zou er iemand komen, een reus wellicht, die met een grote pijp de klomp tot een bol van glas zou blazen.
Dat deden ze in de fabriek, ze maakten er planeten van. Soms ging er wel eens eentje stuk en dat was vervelend voor de mensen die erop woonden, maar voor de reuzen maakte dat niet veel uit. Die veegden de boel gewoon bij elkaar en begonnen opnieuw.
Ik werd opgeschrikt uit dit visioen door een smoezelig straatkoppel dat schreeuwend de weg overstak. Ze hadden het gemunt op een toerist die een foto van hen had gemaakt. Het koppel dronk bier uit halveliterblikjes en had de mond vol over de privacywetgeving.
De toerist schrok hevig. Zowel haar als mijn privébubbel lag aan scherven.
Ik hoorde mezelf er wat van zeggen.
Waar ik me mee bemoeide, was hun wedervraag en of ze mij dan wellicht een klap mochten geven in plaats van haar. De zon was inmiddels ondergegaan en de toerist allang weer vertrokken. Ik leunde tegen de glasbak en wist dat het nog wel even zou duren voordat ik mijn schuldgevoel had afgekocht.

Stadsflarden zijn korte stukken, steeds geïnspireerd of geïllustreerd door een foto van Peter de Kan. Het zijn ontmoetingen, observaties of gedachtenkronkels – onlosmakelijk verbonden met Groningen.