De paradox van een krachtige plattelandscultuur
Over dure auto’s en authentieke dorpjes
Daniël Craanen woont in het noordwesten van de provincie Groningen. Het raakt hem dat de leefbaarheid van dit prachtige gebied al jaren achteruit gaat. In het Verenigd Koninkrijk, waar hij lang woonde, zijn veel dorpen ondanks een eeuw vol veranderingen 'levendig' gebleven. Hoe doen ze dat? En kan Groningen er iets van leren? Met je identiteit loop je niet te koop – tenzij je toekomst op het spel staat.

Oude olieverfschilderijen en grote wandtapijten bedekken de muren van Michael Taubenheims statige woonkamer. De radio vult de ruimte met rustgevende klassieke muziek en zwoele nummers uit de jaren dertig. Het meubilair is zonder uitzondering nostalgisch, van de elegante stoelen tot de imposante trap die naar de bibliotheek leidt. Naast me, in de schouw, gloeien hete kolen na.
Dit huis, Greyhounds in Burford, gelegen in de Cotswolds in Oxfordshire, ademt geschiedenis. Het staat in een dorp dat minstens zo markant is. Michael is er geboren en getogen. Even was hij weg, om toerisme te studeren in het westen van het land, maar na een paar jaar keerde hij terug. Inmiddels is hij eigenaar van een bakkerij en drie andere winkels in het plaatsje. Hij is betrokken bij de lokale scouting en is locoburgemeester. De bijnaam ‘Mr. Burford’ lijkt niet onterecht.
Naast al die andere activiteiten runt Michael ook de bed and breakfast waar mijn vriendin en ik deze week logeren. Hij kocht dit bijzondere pand 23 jaar geleden met zijn partner, Chris. Oorspronkelijk was het huis van een wolhandelaar, die het in de vijftiende eeuw liet bouwen. Vervolgens werd het een herberg en daarna een hotel voor geheelonthouders. Vanaf de eerste helft van de twintigste eeuw werd hier The Countryman gepubliceerd, een blad gericht op het behoud van het platteland. En hoewel Michael en Chris het huis van entrée tot zolder onder handen namen, zien alle kamers eruit alsof ze altijd al zo geweest zijn.
Michael schenkt warme chocolademelk uit een kan in een blauw-wit gebloemd kopje, terwijl hij begint aan een verhaal waar hij pas na drie uur een eind aan zal breien.

Nationale voorliefde voor het platteland
De geschiedenis van Burford en zijn omgeving is vergelijkbaar met die van andere plaatsen in de regio. Het dorp ontstond in de vroege Middeleeuwen, in een vallei langs de rivier de Windrush. Ook op de heuvel werden huizen gebouwd, de twee delen groeiden in de loop der tijd gestaag naar elkaar toe.
Het ging lange tijd goed met het dorp, totdat de postkoets in de negentiende eeuw werd vervangen door de trein – die niet in Burford stopte. Het levendige plaatsje verviel in totale armoe en kreeg vrijwel niets mee van de industriële revolutie. Dat was zwaar voor de inwoners, maar een geluk bij een ongeluk voor de vele middeleeuwse gebouwen in het dorp: die bleven vrijwel allemaal gespaard.
In de jaren twintig ontfermden aanhangers van de arts-and-craftsbeweging zich over de verkrotte huisjes. Zich afzettend tegen de door de steden opgedrongen massaproductie, vonden ze in de Cotswolds pure, betaalbare idylle.
Zo ontstond een nationale voorliefde voor het platteland – en daarmee begon ook het toerisme. Wandelaars en kampeerders uit nabijgelegen steden (en zelfs wat automobilisten) werden hartelijk ontvangen, want ze brachten geld in het laatje. Tegenwoordig reizen mensen nog altijd onverminderd graag honderden, zo niet duizenden kilometers om de glooiende landschappen en de kleine, kneuterige dorpen, allemaal opgetrokken uit kenmerkende honingkleurige kalksteen, te komen aanschouwen. ‘De regio staat bekend als typisch Engels,’ zegt Michael, ‘charmant en een tikje nostalgisch.’


De volgende ochtend trekken mijn vriendin en ik onze wandelschoenen aan, om precies dat te gaan doen waar mensen hier al decennia voor komen: we gaan het dorp uit, de heuvels in. Een uitspraak van Michael galmt na in mijn hoofd: ‘Als je hier woont, weet je dat het mooi en bijzonder is, maar toch is het ook telkens weer another bloody day in paradise.’ Hoewel ik hier zelf ook al vaker geweest ben, zie ik dingen misschien toch mooier dan ze zijn; dat moet ik in mijn achterhoofd houden.
Als we de deur uit stappen, stopt even verderop een terreinwagen. Er stapt een vrouw uit, ze draagt een groen jasje van tweed, kniehoge regenlaarzen en een bruine hoed. Ze komt zo uit een tijdschrift gelopen. Ontsnappen aan de allesomvattende country-cultuur is hier niet eenvoudig.
Ontsnappen aan de allesomvattende country-cultuur is hier niet eenvoudig
De huizen in Burford zien er stuk voor stuk traditioneel uit. In de écht oude hebben mensen liever voorzetramen dan dubbel glas, zonnepanelen zie je hier bijna niet en de nieuwbouw is in oude stijl ontworpen. In de hoofdstraat hebben de meeste winkels beschilderde uithangborden en sierlijke belettering op hun klassieke houten puien. Een prachtige gietijzeren wegwijzer leidt ons het dorp uit.
Na even op een smal landweggetje gelopen te hebben, klimmen we over een hek en lopen we een kilometer of wat langs de randen van een weiland. Er zijn bijna geen bordjes, je zoekt gewoon je weg via het platgetrapte gras. Onderweg worden we nog even achtervolgd door een aanhalig varken. Zo stappen we een uur of twee door, en gaan we ondanks onze kritische houding toch volledig op in alles hier.


Landschap als verzameling losse elementen
Wandelend in de Cotswolds besef ik eens te meer hoe de beleving van het landschap hier verschilt met die in de provincie Groningen. Middag-Humsterland, waar ik woon, is ook een gebied dat je op z’n minst bijzonder mag noemen. Het landschap werd er gevormd door een eeuwenlange dans tussen mens en water. Ooit kwam de zee bij hoge stormvloeden tot aan de stad en wisten mensen zich hier alleen met grote moeite te handhaven. Langzaamaan, steeds met twee stappen vooruit en één achteruit, bedwongen ze het water. En doordat de zware industrie ook in Noordwest-Groningen niet echt voet aan de grond kreeg, zie je dat nog prachtig terug.
Toch heeft dat karaktervolle landschap lang niet zo’n eigen, uitgesproken plattelandscultuur als hier, in Oxfordshire. Het is eerder een verzameling losse elementen. Je ziet er weleens versierde trekkers, er worden dorpsfeesten georganiseerd en hier en daar hangt een Groningse vlag. Er wordt ook nog een aardig woordje dialect gesproken, je komt zo nu en dan iemand op klompen tegen en de metworst blijft onverminderd populair. Organisaties als Het Groninger Landschap zijn op hun manier met het gebied begaan en doen zonder twijfel hun best.
Maar toch: een samenhangende, eenduidige set aan gebruiken en attributen, zoals hier in de Cotswolds, vind je niet in Middag-Humsterland. Sterker, het lijkt soms wel alsof iedereen maar wat doet. Zo zijn de wegwijzers veelal een bonte verzameling bijeengeraapte bordjes aan een roestvrijstalen paal, worden overal kleine arbeidershuisjes en boerderijtjes verminkt door misplaatste op- en aanbouwen en heeft het gebied een jammerlijk litteken in de vorm van hemelhoge elektriciteitsmasten. Het zijn symptomen van een bredere trend: met de algehele leefbaarheid van de regio gaat het bergafwaarts.


Begrijp me niet verkeerd: ik ben enthousiast over de omgeving waarin ik woon, en al helemaal over de potentie die het gebied heeft. Maar ik moet wel toegeven dat het er, vergeleken met de Cotswolds, soms een beetje een rommeltje is. Een beunhazenlandschap.
Ik ben niet de enige die dat vindt – het viel recent bijvoorbeeld ook planoloog Zef Hemel op. Dat ons platteland ook nog eens wordt gezien als ‘saai’ of in de media afgebeeld wordt als ‘achtergesteld’, helpt natuurlijk niet. Een paar uur te reizen om het eens te komen bekijken, doen weinig mensen.
Met directheid komt je tot de kern
Dat laatste hoorde ik toen ik laatst met Kees Geertsema sprak, de eigenaar van de Batenborg, nabij Winsum. De markante boerderij bevindt zich op nog geen tien minuten van mijn huis – het is een mooie rit. Ik kachelde er onder een lage herfstzon naartoe, om zijn perspectief op dit gebied te horen. De laatste keer dat ik deze route reed, zag ik een vastberaden reiger in gevecht met een dikke paling, een mooi beeld. Rechts van mij liep het Winsumerdiep en links, aan de horizon, kon ik de toren van Eenrum ontwaren.
Ik parkeerde op het erf en gooide mijn autosleutel achteloos op de passagiersstoel; er is hier niemand die mijn auto zal jatten. Het vinden van de ingang van het enorme pand duurde even. De Batenborg is een monumentale boerenplaats uit 1854, gebouwd door de lokaal welbekende familie Van Swinderen. Zij bleven er wonen tot aan het eind van de jaren zestig.
Nadat ik binnengekomen was in het ruimtelijke achterhuis bracht Peterina, de vrouw van Kees, koffie en Groninger koek. Ook hier brandde een haardvuur. De rest van de ruimte was strak vormgegeven, met veel wit; een groot contrast met het voorhuis, waar houten kastenwanden en donker meubilair de boventoon voeren. ‘Dat is ook het leuke,’ vertelde Kees, ‘je ziet dat je in een schuur woont en voelt die sfeer, maar toch is het een heel andere beleving.’
Het is overduidelijk dat Peterina en Kees veel moeite en liefde in het pand hebben gestoken. Toen ze het negen jaar geleden kochten, was het nog een stal. Ze kwamen uit Sauwerd, waar ze een mode- en beddenzaak hadden. De mode werd weggedaan, de bedden gingen naar Winsum en zij volgden. Al gauw begonnen ze hier hun bed and breakfast. Naast gastvrouw en -heer zijn ze beiden dorpsgids. En Kees is actief bij de Stichting Promotie Waddenland.
In ons gesprek merkte ik dat Kees affiniteit met en kennis van de omgeving heeft. Toch kwamen we moeilijk tot de kern: wat maakt dit gebied nou tot wat het is? Op mijn – toegegeven, soms vrij conceptuele – vragen gaf hij antwoord, maar toch praatten we langs elkaar heen. Begreep hij mij niet, of was ik niet duidelijk genoeg?
Groningers hechten veel waarde aan directheid: doen wat je zegt en zeggen wat je doet
Toen we na een uurtje praten richting de achterdeur liepen, was ik wat verbouwereerd. Plotseling wees Kees naar een tussenmuur. Hij vertelde enthousiast dat die er pas net staat, maar dat je dat, omdat hij van oude materialen gemaakt is, niet kunt zien. ‘Het past perfect bij het gebouw’, zei hij glunderend.
Opeens besefte ik dat Kees wel degelijk een duidelijk beeld van dit gebouw heeft, en van wat daar wel en niet bij hoort. En aangezien de boerderij kenmerkend is voor de regio, redeneerde ik, moest hij van het gebied toch ook iets vinden. Alleen kon hij dat tijdens het gesprek niet generaliseren.
Ik vroeg Kees of we misschien toch nog even verder konden praten. En inderdaad: nadat ik overging op concretere vragen, bleek dat hij veel te vertellen had. Bijvoorbeeld dat mensen hier veel waarde hechten aan directheid: doen wat je zegt en zeggen wat je doet. Of zoals dat in het Grönnens Laid staat: Doar vuilt ‘t haart, wat tonge sprekt, in richt- en slichte toal (richt betekent ‘rechtuit’ en slicht betekent ‘niet wollig’). Had ik rekening mee moeten houden.

Kees schetste moeiteloos een beeld van zijn omgeving: karakteristieke dijken, wierden met daarop nog oude dorpjes en bakstenen kerkjes, grote boerenplaatsen, weidse landschappen, eindeloze luchten, kronkelende weggetjes, oude kreken en veel saamhorigheid – algemeen bekend als noaberschap. Voor zaken als deze hebben hij en veel andere mensen in de omgeving waardering. En ze putten er zelfs enige fierheid uit, stelde hij met fonkelende ogen.
En hoewel de meeste bezoekers niet zo’n best beeld hebben van deze streek en er vooral komen om maar zo ver mogelijk van de drukte weg te vluchten, worden ze al snel ‘overvallen door de rust en de ruimte en de vriendelijke mensen’, vertelde hij, en trekken de karaktereigenschappen van het gebied ze vaak op een later moment weer terug. Dat werd bevestigd door het gastenboek dat Peterina me liet zien, vlak voordat ik weer vertrok.
Tegenstrijdige gevoelens
Noordwest-Groningen en de Cotswolds hebben de nodige overeenkomsten. Het zijn allebei beschermde (cultuur)landschappen, liggend op een slordige twee uur van de hoofdstad. Zowel in Engeland als bij ons is het typisch ‘landelijk’, met akkers en weiden, schapen en koeien. Je vindt ook in Groningen kleine, pittoreske dorpjes waar, zo benadrukte Kees, weinig nieuwbouw gepleegd is. En waar je rond Burford glooiende vergezichten ziet, ligt Winsum in een gaaf wierdenlandschap – in beide gevallen komt dat doordat er altijd relatief weinig industrie geweest is.
Waar Burford gewaardeerd wordt als de ‘Gateway to the Cotswolds’, werd Winsum uitgeroepen tot ‘mooiste dorp van Nederland’. De ligging van beide dorpen is zelfs vergelijkbaar: vrij afgelegen, maar vlak bij één middelgrote studentenstad. Wel zijn de Cotswolds een behoorlijk stuk groter: zo’n tweederde van de oppervlakte van de gehele provincie Groningen.

Al met al zijn beide regio’s, hoewel op hun eigen manier uniek, in wezen niet enorm anders. Waarom zijn we hier dan zo terughoudend, geven we niet graag toe dat we er mogen zijn, zoals Michael en zijn dorpsgenoten dat zonder schroom doen?
Ten dele kun je het toeschrijven aan de volksaard. Je zou kunnen stellen dat Groningers in het algemeen wat bescheidener, nuchterder en terughoudender zijn. Dat is zeker ook hoe ik Kees zou omschrijven. Het is wat het is, en dat is wel best zo – dat idee. Toen ik hem ernaar vroeg, verzuchtte hij: ‘Ach, je gaat eraan voorbij, omdat je er alle dagen langs loopt.’ Maar net als Michael is hij wel degelijk trots op zijn regio.
‘We zijn trots, maar ook bang om onze cultuur te verliezen. Je wilt mensen mee laten genieten, maar toerisme moet niet gaan overheersen’
Na wat wrikken legde Kees uit dat hij niet wil dat zijn woonomgeving ‘een Efteling’ wordt. En dat hoor je in Groningen vaker, meestal in combinatie met het woord ‘museumdorp’. Wat mensen daarmee precies bedoelen, kunnen ze vaak niet helemaal articuleren. Het komt erop neer dat het definiëren, presenteren en propageren van de eigen (regionale) cultuur er al snel toe leidt dat die zijn ‘echtheid’ en authenticiteit kwijtraakt, en de bevolking de regie over haar eigen gebied verliest – al helemaal als er een beetje nostalgie bij komt kijken.
‘Die behoefte is er ook niet’, stelde Kees. Tegelijkertijd wil hij toch graag dat dingen in de omgeving goed ‘passen’, zoals die tussenmuur bij zijn boerderij past. Moderne reclame-uitingen aan monumentale gebouwen, zoals je die her en der wel eens ziet, vindt hij maar niks. ‘Daarmee raak je de hele sfeer kwijt, je verliest het verhaal.’
Maar waar komt die tegenstrijdigheid, dat dubbele gevoel bij mensen zoals Kees, vandaan? Zelf interpreteerde ik de ogenschijnlijke onverschilligheid altijd als een gebrek aan trots, of misschien zelfs een minderwaardigheidscomplex. Maar nadat ik Kees sprak, denk ik dat dat maar een beperkte rol speelt.
‘Enerzijds is er trots, maar anderzijds ben je ook bang om de cultuur te verliezen’, peinsde hij. ‘Bang om te verliezen waar je zelf blij van wordt en wat bepalend is voor het karakter van het gebied. Je wilt mensen mee laten genieten, maar het moet niet gaan overheersen. Want dan verlies je de echtheid en het beeld dat je van je omgeving hebt.’

De aandacht omarmen
Terug naar de Cotswolds. Hier zien mensen aandacht over het algemeen als een positiever fenomeen, waar ze zelf bovendien invloed op hebben. Want ook al is alles hier kneuterig en doet het soms wat ouderwets aan, het is alles behalve vastgeroest. Het gebied weet zich simpelweg erg goed te presenteren op een manier die tot de verbeelding spreekt.
Michael benadrukte eerder, tijdens ons drie uur durende gesprek, hoe belangrijk het is om met de tijd mee te gaan en jezelf opnieuw uit te vinden. Want, zo stelde hij, verandering komt toch wel, of je dat nou leuk vindt of niet. ‘Boeren hadden hier vroeger wel veertig mensen in dienst, en nu nog maar een stuk of drie.’ En de eerder genoemde neerwaartse lijn die ingezet werd nadat de spoorweg Burford links had laten liggen, werd vanaf de jaren twintig omgebogen, juist doordat het plaatsje weer aandacht kreeg.
‘Mensen begrijpen hier al heel lang dat toeristen voor geld en werkgelegenheid zorgen’, zei Michael. ‘Ze willen graag dat hun omgeving blijft bestaan en redelijk onderhouden kan worden. En ze snappen dat je mensen nodig hebt die daarvoor betalen, en dat je dat moet omarmen.’ Zodoende is de regio continu bezig met het vasthouden van die aandacht. En daartoe moet het gebied blijven veranderen.
‘Nieuwkomers zijn bijvoorbeeld enorm tegen de jacht’, vertelde hij. ‘En veel van hen willen graag biologisch eten, of vegetarisch of veganistisch. Zodoende heeft de slagerij zijn assortiment aangepast.’ Ook het thuiswerken heeft dingen veranderd. ‘Meer mensen blijven nu in het dorp en bouwen hier een leven op, omdat het kan.’
En, voegde hij schamper toe, zelfs al zijn mensen tegen aandacht of verandering, dan nog verkopen ze hun huis aan de hoogste bieder. ‘Nee,’ verzekerde hij me vol overtuiging, ‘niets blijft voor eeuwig bestaan en niks gaat perfect zijn voor je – als het dat überhaupt ooit was. Je moet het omarmen, als je dat enigszins kunt.'


Toch is de aversie voor aandacht, die Kees en andere Groningers voelen, niet geheel ongegrond. De mateloze populariteit van de country-formule heeft er in de Cotswolds namelijk ook voor gezorgd dat er behoorlijk wat problemen zijn ontstaan. Zo staat die mooie hoofdstraat bijna non-stop vol met verkeer. Er ligt meer afval, ziet Michael, mensen uit de omgeving mijden het dorp tijdens de weekenden en soms kunnen ze geen tafel meer krijgen in hun favoriete pub.
Wonen in het centrum is intussen schier onmogelijk door de sterk gestegen huizenprijzen. Zelfs in de paar buitenwijken die Burford kent, kost een woning minimaal 400 duizend pond. Rijke Britten drijven de prijzen op; veel voetbal- en filmsterren en zelfs leden van de koninklijke familie hebben hier optrekjes. Dat heeft er ook voor gezorgd dat in sommige dorpen de helft van de huizen alleen tijdelijk bewoond wordt.
‘Mensen begrijpen hier al heel lang dat toeristen voor geld en werkgelegenheid zorgen. Ze snappen dat je mensen nodig hebt die betalen voor het in stand houden van hun omgeving’
‘Sommige mensen hebben alleen maar een groot huis als statussymbool, zodat ze het aan vrienden kunnen laten zien’, zei Michael met ongenoegen. ‘Als ze hier zijn, zitten ze alleen maar binnen; ze gaan niet naar de lokale pub en laten hun boodschappen bezorgen. Dat vinden lokale mensen maar niks, daardoor ontstaat toch wel wat wrijving.’ Het toppunt van die ontwikkeling zie je op plekken als Bourton-on-the-Water of Daylesford. Michael omschreef de eerste met zichtbare afkeer als ‘een soort Disneyland’.
Een paar dagen later besluiten mijn vriendin en ik die excessen eens van dichtbij te gaan bekijken. Daylesford blijkt een soort parodie op een boerderijwinkel te zijn, waar je potjes honing van 150 pond koopt en zo 1000 pond aftikt voor een grote bloempot. Als we terugkeren op de parkeerplaats laat een boom een appel op een peperdure Porsche vallen, die vervolgens in paniek met zijn alarmlichten begint te flitsen. Het symboliseert de absurditeit van deze plek.
Voor Kees moet een situatie als deze een schrikbeeld zijn. Zelf zou ik het ook niet zo leuk vinden als de prachtige Groningse kronkelweggetjes geblokkeerd zouden worden door tourbussen, of dat door torenhoge prijzen voor de mensen die er nu wonen geen plek meer is.
De regio als merk
En toch, zei Michael eerder, wegen de voordelen op tegen de nadelen. Hij wees me erop dat er in Burford 64 onafhankelijke winkeltjes zijn, op slechts 1500 inwoners. Een deel van die winkels is natuurlijk op het toerisme gericht, maar een groot deel is ook voor de lokale bevolking interessant.
Je vindt er de eigentijdse slager die Michael al noemde, een sfeervolle boekenwinkel, een hippe koffiezaak, een goed gevulde supermarkt en een ambachtelijke bakkerij. En er is een ronduit mieters tuincentrum. In mijn eigen dorp, dat 850 inwoners heeft, zijn wekelijks zorgen over de toekomst van de bakker en de buurtsuper.
Breder bekeken zorgt het toerisme in de Cotswolds voor ruim 200 duizend banen en een miljard pond aan inkomsten per jaar. De mensen die er zijn komen wonen – en zelfs degenen die er alleen een vakantiehuis hebben – betalen lokale metselaars, stukadoors en tuinmannen om hun huizen en tuinen te onderhouden. In Burford heeft de middelbare school zo’n 1400 leerlingen.
En naast economische zijn er ook immateriële voordelen: het blijkt een geruststellende gedachte dat de tradities en het landschap behouden blijven dankzij de diepgewortelde ‘formule’, het ‘merk’ van dit gebied. ‘Het is thuis’, vertelde een jonge vrouw die in een nabije pub werkt en terugverhuisde na een paar jaar in Londen te hebben gewoond, me een paar dagen geleden. ‘Dan maakt het niet uit wie het voortzet, zolang het maar blijft bestaan’.

Michael sluit zich met zijn rijkgevulde huis ook aan bij dat merk. De hoeden en laarzen in de entréehal zijn natuurlijk deels decor voor gasten, gaf hij toe. ‘Maar eigenlijk is het ook wel mijn eigen idee van thuis, een deel van mijn identiteit. We gebruikten vroeger nooit wandelstokken als we gingen wandelen, maar toch zijn ze voor mij een symbool van huiselijkheid.’
Doordat het gebied zo geliefd is, is de kans dat de overheid zou overwegen er grondstoffen te gaan winnen of opzichtige masten te plaatsen nihil. En ondanks alle veranderingen en drukte hoeft Michael, in principe, z’n voordeur of z’n auto ‘s nachts nog altijd niet op slot te doen. Toch blijf ik me afvragen of het niet allemaal een beetje nep is. Iets te. Want ook ik ben opgegroeid met een flinke dosis ‘doe maar normaal’ en herken de aversie tegen nostalgische opsmuk.
Maar Michael verzekerde me dat het, ondanks het bijna theatrale, authentiek is. ‘Je weet dat het echt is, maar je weet ook dat het tegelijkertijd een beetje pastiche is.’ Hij lachte erbij en vergeleek het met het lezen van een boek: iedereen haalt er wat anders uit. Zo kun je ook de Cotswolds, of zelfs het platteland in het algemeen, lezen zoals je zelf wilt.
‘Als je boer bent, zie je de akkers, de bossen en het vee. Wanneer je er als toerist vluchtig doorheen bladert, valt je vooral de kneuterigheid op. Anderen zoeken idylle, pubs, wandelen, rust, en willen de charme van het verleden, maar dan niet met een toilet in de tuin of zonder elektriciteit.’
Dat iedereen zo de krenten uit de pap vist, doet niet af aan de algehele authenticiteit, vindt Michael: ‘Het platteland blijft het platteland.’ En omdat de basis solide en relatief onaantastbaar is, mag je ook wel een beetje selectief zijn bij de presentatie. ‘Mensen interpreteren het toch op hun eigen manier, dus je kunt net zo goed hun beeld wat bijsturen, zodat de omgeving daarvan kan profiteren.
Soms schieten mensen bij dat bijsturen uit, voegde hij grinnikend toe. ‘Je ziet dan dat ze wel graag de look willen, maar het toch niet helemaal snappen. Dan nemen ze een decoratieve hond in plaats van een werkhond en proberen ze hun Land Rovers en laarzen brandschoon te houden. Of ze juist opzettelijk smerig te maken, zodat iedereen kan zien hoe country ze wel niet zijn.'


Wanneer genoeg mensen meedoen, is het echt
Aan het eind van onze lange wandeling komen we aan in Shilton, een gehuchtje dat net buiten de grenzen van de Cotswolds ligt – en daardoor minder toeristisch is. We stappen de pub The Rose & Crown binnen. Op de oude houten stoelen liggen zachte kussentjes en in een stenen schouw brandt – uiteraard – een vuur in een gietijzeren kachel.
Een groot deel van het pand is niet meer zoals het was, vertelt de eigenaar. Zo zijn de plafondbalken pas in de jaren zestig geplaatst en werden de stenen muren al tig keer verplaatst wanneer dat praktischer was. Toch is het alles precies zoals je het zou verwachten: alsof het altijd al zo geweest is. We vragen of we hier vanavond misschien zouden kunnen eten. ‘Zeker,’ antwoordt de eigenaar, ‘maar dan moet je er wel voor zes uur zijn. Anders is het vol.’
Dat het hier pittoresk, behaaglijk en gezellig – en een beetje overdreven – is, betekent niet dat het anachronistisch of nep is
Als we om kwart voor zes terugkeren is de pub nog steeds leeg. We gaan zitten en bestellen een lokaal gerecht. Stipt om zes uur gaat de deur open en stroomt het vol – propvol. Er is een stelletje (wollen jasjes en regenlaarzen) dat met hun hond uit eten gaat; een groep vrienden gebruikt de pub als gezamenlijke woonkamer; een stel timmermannen en schilders drinkt een biertje aan de bar. Stuk voor stuk zijn het mensen die hier wonen.
Dat het hier pittoresk, behaaglijk en gezellig – en een beetje overdreven – is, betekent niet dat het anachronistisch of nep is, besef ik. Als er maar genoeg mensen aan meedoen, dan leeft het. Dan is het echt.


Als je het snapt, zie je de waarde van een plek
Kunnen we in Groningen iets leren van de Cotswolds? Wat mij betreft wel. Bijvoorbeeld dat we onszelf best wat meer mogen definiëren en onder de aandacht mogen brengen, om zo de regio aantrekkelijk en levend te houden. Naar mijn idee is daar ook ruimte voor.
Ook Kees ziet daar het nut best van in. Zo vertelde hij dat hij merkt dat de inwoners van Winsum meer van hun dorp genieten, en dat er meer bekijks is, sinds het aangewezen is als mooiste dorp. ‘Als je weet waar je woont, en het blijkt dat die plek heel mooi is, dan is dat voor je welbevinden heel goed. Zo’n betiteling trekt meer toeristen, maar ook voor de inwoners is het een spiegel geweest.’
En dat draagt weer wat bij aan zijn grote wens. ‘Ik zou willen dat men ziet dat Groningen net zo goed deel uitmaakt van Nederland als de Randstad. Er moet meer respect komen, want dit is een van de mooiste regio’s van Nederland.’
Tegelijkertijd is de manier waarop het de Cotswolds vergaan is ook een waarschuwing voor Groningen. Want in Burford had niemand gedacht dat het zo snel en zo heftig zou veranderen.
‘Als je hier fietst, rij je hele tijden alleen’, vertelde Kees. ‘Op andere plekken fiets je in colonne, en kun je niet meer naast elkaar fietsen. Hoeveel mensen wil je hier uiteindelijk? Hoeveel kan het gebied aan? Voor de ontwikkeling van is het goed als er toerisme is, maar dan wel op schaal. Het gebied kan best wat meer aan, hoor – in de zomer is er geen bed meer te krijgen. Maar we zouden ons vooral moeten richten op toeristen die wat langer blijven, meer dan op dagjesmensen.’
Michael pleit vooral voor het zoeken van de balans: ‘Ik denk dat het belangrijk is dat je een middenweg vindt: je moet een beetje veranderen, maar niet te snel of te veel. Voordat alles op z’n plek gevallen is, kun je zomaar meerdere generaties verder zijn.’
Als we onszelf sterker willen profileren, moeten we dat in elk geval samen doen. Daar zijn Michael en Kees het over eens. Volgens die laatste is daarbij een belangrijke rol weggelegd voor de inwoners: ‘Lokale ambassadeurs, zoals gidsen, zijn heel belangrijk, ook voor de lokale bevolking. De eigen inwoners bekend maken helpt bij het creëren van een positief beeld van hun omgeving. Als ze snappen waarom die verhogingen en slenken in het land zitten en de weggetjes zo kronkelen, zien ze de waarde.’
Precies dat zie je in de Cotswolds, waar de ‘formule’ alleen werkt en als echt beschouwd wordt omdat bijna iedereen eraan meedoet. Dat betekent ook dat nieuwe bewoners mee zullen moeten, en bij moeten dragen aan de lokale cultuur en de gemeenschap. ‘Als je naar een plek als deze verhuist, moet je laten zien dat je dingen lokaal koopt en niet alles van Amazon haalt’, raadt Michael hen aan.
Kees verwoordde het anders, maar met dezelfde strekking: ‘Je kunt niet op het platteland gaan wonen en na twee jaar klagen dat de boer stinkt, en vragen of daar niet wat aan kan gebeuren.’
Bij het profileren van dit gebied zullen we er samen voor moeten zorgen dat het oude karakter herkenbaar blijft. Dat mensen niet alleen een huis kopen, maar zich ook daadwerkelijk nestelen in de omgeving. En dat alles betaalbaar blijft.
Natuurlijk moeten we enige consensus bereiken over wat nou precies onze formule, ons merk is, en wat daar wel en niet bij hoort. Daarover moeten we de komende jaren dan maar een paar flinke boekbesprekingen houden.