Over kwaliteit en identiteit

Karakter in de knel // Aflevering 2

In gesprek met twee Groninger woningcorporaties

Tekst: ,
Beeld:
Leestijd: .

Mocht je het zelf nog niet ontdekt hebben: de provincie Groningen is prachtig. Maar die schoonheid is niet vanzelfsprekend. Grote opgaven brengen haar voortbestaan in het gedrang. Simpel gezegd: wat we de komende jaren doen, heeft voor altijd invloed op de kwaliteit van onze leefomgeving. Dus hoe zorgen we dat Groningen na de grote verbouwing zijn kwaliteit en karakter behoudt? GRAS sprak erover met Julia Finkielsztajn en André Giezen, vertegenwoordigers van woningcorporaties met een stevige vinger in de pap in het ommeland.

Het landschap en de bebouwing in onze provincie veranderen waar we bij staan. Dat gebeurt lang niet altijd op een zorgvuldige, doordachte manier. De afgelopen tijd spraken we erover met experts op verschillende vlakken. Vanuit hun vakgebied zijn ze allemaal direct betrokken bij de Groninger bouwcultuur. Als geen ander weten zij wat er misgaat, wat er beter kan en wat het toekomstperspectief is.

Dit is de tweede aflevering in een serie van drie.

ZIJ-AAN-ZIJ BOUWEN

Julia Finkielsztajn is manager vastgoed bij woningcorporatie Marenland. Ze groeide op in Polen, studeerde in Zweden, maar vestigde zich uiteindelijk in het noorden van Nederland. Het contrast tussen Groningen en de stad die ze voor ogen had, was aanvankelijk vrij groot. ‘Ik vond het hier heel dorps. Mijn moeder kwam op bezoek en kon niet geloven dat dit de stad was.’ Inmiddels is de waardering gegroeid en heeft ze een sterke band met stad en provincie.

André Giezen is manager vastgoed bij woningcorporatie Wierden en Borgen. Hij is een Fries met een zwak voor Groningen, in het bijzonder voor de stad. ‘Er is niks mooier dan op een zomerse vrijdagochtend om een uur of half acht over het Zuiderdiep lopen. Maar ook de provincie vind ik prachtig, je herkent in veel Groninger dorpen een soort puurheid.'

Wierden en Borgen heeft zo'n 7000 woningen, verspreid over vier gemeenten: Groningen, Het Hogeland, Eemsdelta en Westerkwartier. Marenland heeft er pakweg 2300, die vrijwel allemaal in het bevingsgebied staan. In sommige dorpen werken beide corporaties letterlijk zij-aan-zij. In het dorp Middelstum realiseerden ze onlangs samen met aannemer VDM een project van elk acht woningen.

Jullie zijn actief in een bijzonder gebied vol mooie dorpen. Welke belangen moet je als corporatie verenigen als je daar nieuwe woningen bouwt?

Giezen: ‘Om te beginnen moet je mensen vertellen dat je hun woning moet gaan slopen.’ Daarbij zit een wereld van verschil tussen het vervangen van een woning die simpelweg zijn beste tijd gehad heeft en het moeten slopen van een woning uit veiligheidsoverwegingen. ‘In het tweede geval heb je een heel ander gesprek. Daarbij moet je heel goed naar mensen luisteren, ze mee laten praten en mee laten denken.’
Finkielsztajn: ‘Mensen zijn beschadigd, hebben lang gewacht en veel te verduren gehad. Ik merk dat, wanneer je ze vertelt dat je gaat slopen, ze vooral opgelucht zijn dat er eindelijk duidelijkheid is. Soms zijn ze blij dat er een nieuw hoofdstuk gaat beginnen.'

‘EEN IDENTITEIT GROEIT. ELKE PAAR DECENNIA VERANDEREN DORPEN, DAT MOET JE ACCEPTEREN’

Van simpelweg een vergelijkbare nieuwe woning terugzetten is lang niet altijd sprake. Volgens het bouwbesluit moeten corporaties op veel plekken een grotere woning bouwen dan er stond. De eisen uit de jaren 30 of 60 zijn niet meer de eisen van nu. Op de plek van een woningblok met tien woningen komen er daardoor misschien maar acht terug.

‘Je komt in zo'n geval twee woningen tekort’, zegt Giezen. ‘Dat betekent dat je ergens anders plek moet vinden om uit te breiden.’ Hij benadrukt dat corporaties zorgvuldig moeten zijn in het kiezen voor een bepaald type woning. ‘Je moet het kunnen borgen met het oog op de komende vijftig jaar. In Middelstum heeft de gemiddelde huurder op dit moment bijvoorbeeld een grote gezinswoning, terwijl we daar vooral een- en tweepersoonswoningen terugbouwen. Mensen moeten kleiner gaan wonen en zijn daar niet altijd blij mee.’

Hoogkerk // Foto: Nienke Maat voor GRAS

Het bouwen van woningen gaat niet alleen over wat er komt, maar in veel gevallen ook over wat er verdwijnt. Giezen: ‘Sommige mensen wonen al meerdere generaties in een woning. Regelmatig staat er een kippenhok in de tuin dat nog gebouwd is door opa. Als je zo’n woning sloopt, brengt dat heel veel emotie met zich mee. Daar kun je vanuit de koudheid van je kantoor niet over regeren.’

Voor elke corporatie wegen de wensen van bewoners uiteindelijk het zwaarst. ‘Dat zorgt er ook voor dat het complexer wordt’, zegt Finkielsztajn. ‘Je moet woonwensen proberen te vertalen in een ontwerp. Dat is een ingewikkeld en niet altijd voor iedereen bevredigend traject.’

Hoeveel plek is er binnen dat complexe, emotionele verhaal voor ruimtelijke kwaliteit?

Finkielsztajn: ‘Voor ons is ruimtelijke kwaliteit heel belangrijk. Op dat vlak moeten de gemeenten voor kaders zorgen, dat doen ze vaak ook. Zelf vind ik dat wat er terugkomt veel meer aansluit bij de hedendaagse wensen. De manier waarop we parkeren oplossen, de diversiteit aan woonklimaten die we creëren. We verdunnen ook, we bouwen minder terug dan er stond, waardoor meer plek overblijft voor groen en openbare ruimte.’

Het maken van een goed plan heeft tijd nodig. Die tijd was er de afgelopen jaren lang niet bij elk project, erkent Finkielsztajn. ‘Maar ik zie op dit moment dat er voldoende nagedacht wordt over ruimtelijke kwaliteit, met partijen die er echt verstand van hebben.’ Ze is vol lof over het stedenbouwkundig plan dat Sacha Schram in Appingedam maakte. ‘Wij werken binnen dat plan met een architect die op een creatieve manier met beperkte middelen de kwaliteit probeert te leveren waarmee we op termijn mooie woningen in een mooie buurt kunnen realiseren.’

Giezen beseft dat de corporaties op dit moment een grote verantwoordelijkheid hebben: ‘We hebben nu de kans om het voor de komende vijftig jaar goed te doen. Die woningen staan er langer dan wij actief zullen zijn in ons vak. We laten iets na, iedere ingreep heeft zowel nu als in de toekomst impact. De ruimte om na te denken over kwaliteit moet je simpelweg pakken.’

Hoe kom je tot ruimtelijke kwaliteit? Kijken jullie voor inspiratie naar sociale woningbouw op andere plekken?

Giezen denkt na. ‘Nee. Voor mij geldt vooral dat de omgeving leidend moet zijn bij wat je doet. Programmatisch, aan de binnenkant, verschilt een woning in de Jordaan niet van eentje in Zoutkamp. Je bouwt er een keuken, een badkamer en een woonkamer met een bepaalde oppervlakte in. In de stedenbouwkundige opzet ga je vervolgens kijken welke ruimte je tot je beschikking hebt en hoe je daar zo optimaal mogelijk mee omgaat.’

Is de omgeving in de praktijk ook altijd leidend?

Giezen: ‘Nee, niet altijd. En in het verleden was dat zeker ook niet altijd zo. Maar dat betekent niet dat we het nu niet zouden moeten doen.’ Hij vertelt hoe branche-organisatie Aedes met productmatrices en product-markt-combinaties werkt, die precies voorschrijven hoe groot een woning moet zijn. ‘Maar je moet ervoor waken dat je in de snelbouw meegaat, in het standaardproduct van een grote aannemer. Zo'n fabriek kan prima woningen leveren voor de dorpen in Groningen, als ze maar donders goed kijken naar wat ze doen met het exterieur. Dat moet stroken met de plek waar je bouwt. En dat betekent niet dat het een kopie moet zijn van wat er nu staat, we willen geen Bataviastad of Esonstad. Een identiteit groeit, die moet je niet namaken. Elke paar decennia veranderen dorpen, dat moet je accepteren.’

Na de Tweede Wereldoorlog was er dringend behoefte aan nieuwe woningen, net als nu. Er ontstond toen een zogenaamde normaalwoning, waarbij streekgebonden woningen in verschillende variaties ontwikkeld werden. Zouden jullie behoefte hebben aan een nieuwe normaalwoning?

Giezen: ‘Is die er niet dan? Als je alle ontwikkelaars en aannemers op een rij zet en je haalt de logo's van de brochures af, herken je dan welke woning van wie is? Kun je een woning uit de fabriek van Plegt-Vos onderscheiden van eentje uit de fabriek van Van Wijnen? Is er op die manier niet een normaalwoning ontstaan?’

Je hebt het nu over woningen die ontwikkeld zijn door aannemers, terwijl de naoorlogse normaalwoningen juist door lokale architecten ontworpen werden. Dat is precies waarom we ze nu nog waarderen.

Giezen: ‘Dan stel ik het nog scherper: volgens mij is alles wat we momenteel bouwen ‘normaal’. Vraag een architect een woning te ontwerpen, dan zul je zien dat de meterkast en het toilet in de hal zitten. De keuken zit voor- of achterin het huis. Zulke principes creëren uiteindelijk de woning.’

Architecten moeten zich, kort gezegd, meer richten op de buitenkant. Daarbij gebruikt Giezen weleens gekscherend de term ‘gevelartiest’. ‘Een architect zou heel goed moeten kijken wat je aan de hand van die standaardplattegrond doet. En hoe je omgaat met de gevelopeningen. Want die woning an sich is al bedacht, die krijg je niet beter.’

‘EEN ARCHITECT MOET VANUIT DE STANDAARDPLATTEGROND GOED NAAR DE BUITENKANT KIJKEN. WANT DIE WONING AN SICH IS AL BEDACHT, DIE KRIJG JE NIET BETER’

Finkielsztajn is het niet met haar collega eens. ‘Ik geloof niet dat ontwerpers geen taak meer hebben in het ontwerpen van een goede plattegrond. Ik ben ervan overtuigd dat we in dit gebied een plattegrond op een andere manier zouden kunnen vormgeven. Wij kunnen dat als corporatie niet altijd, vanwege de beperkingen en verschillende doelen die we hebben. Maar dat wil niet zeggen dat ontwikkelaars of particuliere bouwers dat niet zouden kunnen doen.’

Werken jullie altijd met een architect? Wat is de meerwaarde van een ontwerper?

Bij Wierden en Borgen verschilt het per project of er een architect betrokken is, zegt Giezen: ‘We hebben bouwteams waarin we ons door een aannemer laten adviseren. Als die een plek goed kent en in de helicopter zit, kan hij van daaruit goed inzoomen. En als iemand bewezen heeft kwaliteit te leveren, moet je daarmee verdergaan.’

‘Architecten hebben mij in het verleden al vaak uit de brand geholpen’, vertelt Finkielsztajn. ‘Ogenschijnlijk onoplosbare problemen wisten ze ruimtelijk toch op te lossen. Daar heb ik waardering voor, maar ik heb er ook geld voor over.’ Marenland werkt bij elk project met een tandem van een aannemer en een architect. Een jury selecteert samen met bewoners de beste uit de door verschillende combinaties ingediende plannen. De architect wordt vervolgens niet door Marenland als opdrachtgever aangestuurd, maar door de aannemer. Finkielsztajn: ‘De presentatie van zo’n plan is essentieel, het moet landen bij bewoners. Als je als architect en aannemer die slag mist, word je niet gekozen.’

Hoewel het soms ook zonder blijkt te kunnen, vindt Giezen de rol van de architect wel belangrijk. Tegelijkertijd ziet hij dat die rol in de loop der tijd veranderd is: ‘Het is niet meer de bouwheer van vroeger. Toch kan een goede architect nog steeds het verschil maken. Maar hij of zij kan ook heel erg de plank misslaan, door over het hoofd te zien waar bewoners juist waarde aan hechten.’

Is goed ontwerp duurder dan slecht ontwerp?

‘Nee, niet altijd’, zegt Finkielsztajn. ‘Dingen die meer aandacht vragen zijn vaak duurder. Maar dat betekent niet dat een gebouw automatisch duurder wordt. Je kunt de ontwerpkosten terugverdienen.’
Giezen: 'Als je het traditionele pad bewandelt en een architect, constructeur en adviseur inhuurt, een bestek schrijft en dan de markt op gaat, ben je meestal duurder uit. Maar als je al aan de voorkant een bouwpartner bij een project betrekt, die daar vervolgens een goede ontwerpende partij bijhaalt, ben je niet per definitie duurder uit. Het zit 'm in de efficiëntie. Als je een standaardplattegrond gebruikt, heeft het casco een basisprijs. Vervolgens kun je goed kijken naar wat je met de schil doet, in relatie tot de omgeving.’

Wehe-den Hoorn // Foto: Nienke Maat voor GRAS

Kun je als corporatie doen wat je zou willen doen?

Finkielsztajn hoeft niet lang over die vraag na te denken: ‘Nee. Voor 2014 hadden we meer vrijheid, we konden geld verdienen waar het kon en uitgeven waar het moest. Inmiddels zijn we sterk gereguleerd.’

Die regulering vanuit de Rijksoverheid gaat bijvoorbeeld over de grootte van woningen. ‘Bij een bepaald type woning hoort automatisch een bepaalde huurprijs. Wij moeten onze woningen aanbieden aan een specifieke doelgroep die over het algemeen een relatief laag inkomen heeft, lager dan in stedelijk gebied. Voor zo’n monogene groep kun je niet alles ontwikkelen, omdat je anders bouwt voor leegstand.’

‘GOED ONTWERP VRAAGT AANDACHT EN KOST GELD. MAAR DAT BETEKENT NIET DAT EEN GEBOUW AUTOMATISCH DUURDER WORDT’

De nieuwe Omgevingswet zal corporaties wellicht meer ruimte bieden, denkt Finkielsztajn, maar dat is afwachten. Nieuwe verantwoordelijkheid betekent immers, naast meer ruimte, ook meer plichten. ‘Maar dat er wat moet veranderen is zeker. We hebben nu hele stroperige procedures, ik zie veel meer potentie in medezeggenschap. Ik hoop dat we de vrijheid die we krijgen ook kunnen nemen, als je begrijpt wat ik bedoel. Want de grootste verandering moet binnen de gemeenten plaatsvinden. Ze moeten durven loslaten, ruimte durven geven. En ik vraag me af in hoeverre ze voorbereid zijn op zo'n grote verandering.’

Jullie doen hetzelfde werk, met hetzelfde doel, in hetzelfde gebied. Wisselen jullie als corporaties kennis uit?

Finkielsztajn: ‘We overleggen vaak, bijna wekelijks. We hebben ons met alle acht corporaties uit dit gebied georganiseerd, zodat je op hoofdlijnen van elkaar weet wat je doet. We delen de problematiek die we tegenkomen en kijken of we de handen ineen kunnen slaan, om zo samen het beste voor het gebied te kunnen doen. Bijna alles is van bovenaf gereguleerd, met onze producten kunnen we ons niet onderscheiden. Daarom is het belangrijk om goed samen te werken.’

Als je ergens iets sloopt en iets nieuws terugbouwt, beïnvloed je het karakter van een plek. Wordt de laag die we nu toevoegen een goede?

‘Ik denk dat het hoe dan ook een herkenbare laag zal zijn’, zegt Finkielsztajn met een glimlach.
‘Dat sowieso’, knikt Giezen. ‘Een waardeoordeel is lastig, maar ik denk dat, als we over tien jaar terugkijken, we met name een hoop geleerd hebben. De gebruiker is belangrijker geworden, dat zie je dan waarschijnlijk terug. En als je tegen die tijd door een dorp fietst, zal het DNA herkenbaar zijn. Maar je kunt er niet omheen dat er op dit moment iets gebeurt, die jaarring zal zichtbaar zijn.’

Finkielsztajn beseft dat niet elke recente toevoeging een waardevolle geweest is. ‘Als je kijkt naar wat er tijdens de eerste jaren van de versterking gebouwd is, daar zit een bepaalde willekeur in. Er zitten hele mooie dingen tussen, maar ook minder geslaagde. Qua energiezuinigheid en comfort zullen de nieuwe woningen de dorpen overigens wel een enorme kwaliteitsimpuls geven. De grote schaal waarop dat gebeurt, zal kenmerkend zijn voor deze periode.’

Bestaat er nog zoiets als een Groninger bouwcultuur? En zo ja, hoe ziet die eruit?

Finkielsztajn: ‘Die is er wel degelijk. De Groninger bouwcultuur uit zich niet alleen in gebouwen, maar ook in de openbare ruimte. De verschillende manifestaties laten voor mij zien dat Groningen met de tijd mee gaat. En proactief de toekomst opzoekt in de plannen die worden gemaakt. Een onderdeel van de Groninger bouwcultuur is een bepaalde ambitie, dat heb ik de afgelopen twintig jaar gezien. Ook buiten de stad zie ik het, alleen volgt het daar in een minder rap tempo. Voor mij is de drang naar vernieuwing kenmerkend voor de Groninger bouwcultuur.’

Stel: jullie lopen over twintig jaar samen door Middelstum. Wat hoop je dan te zien?

‘Die afspraak gaan we zo direct plannen’, zegt Giezen lachend. ‘Maar ik hoop vooral dat het niet opvalt wat we hebben gedaan.’
‘Ik hoop juist wel dat het opvalt!’, zegt Finkielsztajn.
Giezen: ‘Wat ik bedoel is dat ik hoop dat we geen trespacultuur hebben gecreëerd tijdens de versterking. Waardoor je ziet dat het een kunstmatige ingreep in het landschap geweest is. Maar het moet wel zichtbaar zijn, de stempel van de tijd moet erop zitten.’
Finkielsztajn: ‘Het Middelstum van over twintig jaar moet een levendig dorp zijn, zoals het nu ook is. Ik hoop dat de mooiste plekjes in het dorp, zoals het groene hart, nog mooier zijn of nog beter gebruikt worden dan nu. Dan willen mensen ook graag in zo'n dorp wonen.’

Julia Finkielsztajn werkte ruim negen jaar bij woningcorporatie Lefier, in verschillende rollen. Ze hield zich voor de NAM bezig met bevingsbestendig bouwen en werd in 2020 door woningcorporatie Marenland binnengehaald als manager vastgoed.

André Giezen werkte eerst in de ontwerp- en vervolgens in de bouwsector, voor hij de overstap maakte naar woningcorporatie Wierden en Borgen. Daar werd hij in 2019 projectleider nieuwbouw en ontwikkeling en een jaar later manager vastgoed.