Ogentroost

Op pad met een bermtoerist

Tekst:
Beeld:

Bij het horen van de naam GRAS denken mensen vaak dat we iets met planten of natuur doen. Zolang we stukken als deze blijven publiceren, kunnen we dat natuurlijk moeilijk ontkennen. De kans is groot dat je na het lezen en kijken net zo gefascineerd bent als Peter de Kan door het geel, groen, wit en paars dat in Groningse bermen groeit.

NETJES

Terugkomend van een fietstochtje naar Marum, op een zaterdagnamiddag, stuit ik in een lange laan op een boer die gezeten op zijn motormaaier een deel van de berm aan het maaien is. Ik stop, en hij stopt ook. De boer stapt af en vertelt me dat hij dit op eigen initiatief doet. ‘Het staat netter’, vindt hij. En hij is niet de enige die dit doet: steeds meer van zijn collega’s maaien op eigen houtje de berm.

Ik stap weer op, verbaasd over zoveel burgerinitiatief. En nu ik het eenmaal heb opgemerkt, zie ik het ineens overal: op veel plekken is de helft van de berm gemaaid. En bij opritten van erven is vaak de hele strook langs de weg ‘netjes’ gemaakt.

Het blijft door mijn hoofd spoken. Hebben we net min of meer afgesproken die bermen, zeker in mei, niet te maaien, gaan mensen het alsnog zelf doen. En niet af en toe, met grote tussenpozen, waarna de berm weer verder bloeit – nee, hier wordt de boel zo te zien elke week kort gehouden.

De helft van de berm staat in bloei, de andere helft is net een gazonnetje; er groeit alleen nog gras. En zelfs dat krijgt niet de kans tot bloei te komen. Voor je het weet is het mes alweer langs geweest.

Netjes? Ja, het is de dodelijke netheid van de kortgeschoren bleekvelden op de erven in deze godsvruchtige streek, waar de mol bestreden moet worden, en het mos, en de madeliefjes, en het speenkruid, en de ereprijs. Waar de droogte nu al toeslaat, want zo’n kort gehouden grasmat is veel te gevoelig voor de felle zon.

Het is de netheid van de monocultuur waardoor het onkruid in de wereld gekomen is. Ik heb er niets mee, met deze netheid. Wat heeft het in hemelsnaam met een wegberm te maken? Waarom zou die op deze manier netjes moeten zijn?

GEFASCINEERD DOOR BERMEN

Als kind legde ik een herbarium aan. Je plukt een bloem en legt ‘m in een boek te drogen, zo begint het. Twee ooms die bioloog waren keken goedkeurend toe. Toen ik bij de zeldzamere plantensoorten was aanbeland, gaf een van hen mij een camera. ‘Ga ze nu maar fotograferen, dat is beter dan plukken’, zei hij. En zo kwam de fotografie in mijn leven.

Het herbarium verging, opgevreten door insecten en schimmels. Voortaan bewaarde ik mijn ontdekkingen op diafilm. Ik fietste de wijken rondom Hoogezand regelmatig af, op zoek naar nog onbekende planten die in de berm langs de kanalen te vinden waren.

In de tijd dat ik biologie studeerde fietste ik ’s zomers met vrienden door Europa; naar de Dordogne, Hongarije, Engeland. De reis, het onderweg zijn, was het doel van de onderneming. Mijn fascinatie voor de wegberm is toen pas echt tot grote hoogte gestegen.

Onderweg keek ik eigenlijk altijd opzij, naar de berm en naar wat daar groeide, op zoek naar soorten planten en vlinders die ik nog niet eerder gezien of gefotografeerd had. Meende ik iets bijzonders te zien, dan stapte ik subiet af, vaak tot lichte wanhoop van mijn medereizigers – want zo kom je natuurlijk niet in een prettige fietsflow. Ik moest dan ook nog achter die vlinder aanlopen om te kunnen bepalen om welke soort het ging.

PLANTENREIS

Terug naar Marum. Terwijl ik verder fiets, af en toe afstappend voor een bermbeeld, waarbij ik in gedachten de planten al probeer te herkennen (koekoeksbloem, boterbloem, rode klaver, smalle weegbree, kamille…) schiet me de oefening te binnen die ik vorig jaar verzon. ‘Verlaat de stad richting Middelbert en ga daar in gesprek met bewoners over hun omgeving’, droeg ik de lezer op.

Niet lang na dat artikel ontving ik een reactie van iemand die vanaf zijn huis lopend richting Middelbert was gegaan en onderweg alle (nou ja, bij benadering dan) in de berm bloeiende plantensoorten had gefotografeerd. De reis naar Middelbert had hierdoor uren geduurd. Eenmaal daar aangekomen was het te laat om nog een Middelberter tegen te komen, laat staan te spreken. In plaats daarvan was hij in gesprek geraakt met de wegberm.

Hij liep de volgende route:

Stinkende gouwe – phacelia – melige toorts – smalbladige weegbree – duivekervel – perzikkruid – gewoon duizendblad – jacobskruiskruid – vogelwikke – zwanebloem – grote egelskop – grote waterweegbree – watermunt – braam – akkerdistel – witte klaver – rode klaver – blaartrekkende boterbloem – echte kamille – ruig hertshooi – akkermelkdistel – gele waterkers – ijle dravik – witte krodde – lathyruswikke – kleine ratelaar – bleke morgenster – zwaluwtong – veldlathyrus – wilde peen – kleine klaver – gewone rolklaver – sterretjesmos – wondklaver – hazenpootje – bont kroonkruid – luzerne – slangenkruid – knoopkruid – gewone margriet – glad walstro – heermoes – vijfdelig kaasjeskruid – lichtblauw mondkapje – bonte wikke – alpenroos – hennegras – krulzuring – kleine boterbloem – dolle kervel – vlier – Engels raaigras – gewone berenklauw – kleine honingklaver – dille – harige ratelaar – rietgras – kropaar – noords walstro – vlasleeuwebek – geel nagelkruid – grote rietorchis – es – gestreepte witbol – straatgras – veldbeemdgras – penningkruid – timoteegras – laurierwilg – grote brandnetel – veldzuring – bosandoorn – pijpenstrootje – echte karwij – haagwinde – echte koekoeksbloem – kamgras – gewoon zwart mondkapje – witte els – eenstijlige meidoorn – hertshoornweegbree – muurpeper – witte honingklaver – knikkend wilgeroosje – zachte dravik – ridderzuring – moeras-vergeet-mij-niet – gele lis – gewone spurrie – pitrus – gewone zandraket – ruw beemdgras – kleefkruid – echt walstro – bevertjes – blaassilene – bonte wikke – gewone brunel – muskuskaasjeskruid – centaurie – klein streepzaad – stippelganzenvoet – pronkerwt – overblijvende ossentong

Wauw, meer dan honderd verschillende soorten! En die namen! Mijn zwak voor bermplanten heeft te maken met die namen, er moeten dichters onder de naamgevers gezeten hebben. Ik stel ze zometeen allemaal aan je voor, maar houd in gedachten dat het in de berm juist gaat over het samenleven van verschillende soorten bij elkaar.

Veel plantensoorten vind je altijd in combinatie met andere soorten. Ze vormen plantengemeenschappen, die samenhangen met de grond waarop ze groeien. Denk aan een coöperatie – daar kom ik binnenkort op terug.

De man die me deze lijst stuurde merkte nog op: ‘Het was een leuke oefening! De meeste soorten trof ik aan in de bermen binnen de bebouwde kom; ik liep vanaf de Europaweg langs het Dagblad-gebouw, onder de ringweg door en dan door het landje van het Groninger Landschap midden op het bedrijventerrein Euvelgunne. Daar vind je veel soorten! In het open veld voorbij het fietstunneltje aan de Olgerweg is het met de soortenrijkdom gedaan, daar vond ik er eigenlijk nog maar een paar. Maar hoe langer je loopt, hoe minder nieuwe soorten je ziet, dat speelt ook mee.’

Ik durf te beweren dat de biodiversiteit in de stad voor een belangrijk deel te vinden is in deze bermen. Gelukkig zijn daar de geveltuintjes bijgekomen – daar moest ik in het begin om lachen, ik vond het een druppel op een gloeiende plaat. Nu denk ik: elke druppel is er één. Bij ons in de straat heeft het meer dan 20 meter geveltuin opgeleverd, vol bloeiende planten.

Nu de grasvelden nog. In de stempelwijken van na de oorlog vind je, als vast onderdeel, grasvelden naast en tussen de hoogbouw. Het is meestal kijkgroen, ruimte die slecht is aangesloten op de woningen. Bewoners maken er dan ook nauwelijks tot geen gebruik van. Deze velden worden ook voortdurend kort gehouden, want anders... Stel je een bloemenweide voor, of een pluktuin.

OEFENING

Tot slot een oefening voor de maanden juni, juli en augustus. Het moet, voor je hem uitvoert, een aantal dagen droog geweest zijn. Je kunt eventueel een plaid meenemen, en een picknickmand, en iemand anders.

1. Sta vroeg op en kijk uit het raam: schijnt de zon?
2. Verlaat de stad te voet of op de fiets.
3. Vind een bloemenweide (een brede berm langs een rustig pad mag eventueel ook).
4. Ga midden in deze weide op je rug liggen.
5. Kijk omhoog. Zie je wolken? Waar lijken ze op?
6. Kijk opzij. Stel je voor dat je een mier bent, wat zie je dan?
7. Wat ruik je, hoor je, voel je?
8. Je kunt nu in slaap vallen of gaan picknicken.
9. Herhaal deze oefening elk jaar op deze plek, rond deze datum.

En dan nu de planten in beeld. Daarbij nog een oefening.

1. Bekijk de beelden één voor één.
2. Zijn er bekende bij?
3. Waar ken je ze van?
4. Welke zou je wel eens in het echt willen ontmoeten?
5. Maak nu een wandeling (neem een schetsboekje mee).
6. Sta stil bij elke (bloeiende) plant die je tegenkomt.
7. Kies er een uit die je aanspreekt.
8. Bekijk de plant goed en verzin een passende naam.
9. Je kunt de plant nu tekenen; tekenen is een vorm van goed kijken.
10. Zet de naam die je bedacht hebt onder je tekening.
11. Welke andere plant staat er vaak bij? Geef haar een naam en teken haar ook.

Tenslotte; die man die me deze lijst heeft gestuurd, die man ben ik zelf. Ik wandelde op 22 en 23 juni 2021 in twee etappes naar Middelbert vanaf de Trompstraat, waar ik de stinkende gouwe naast een hardstenen stoep aantrof.

De plantensamenstelling van de berm verandert met de tijd, dat kun je zelf merken door dezelfde wandeling op verschillende momenten van het jaar te maken en te letten op de planten in de berm. Dit is dus een juni-portret.