Het ideale profiel

Op zoek naar een nieuwe stadsbouwmeester // Deel 11: Paul van Bussel

Tekst:
Beeld:
Leestijd: .

Groningen krijgt in 2021 een nieuwe stadsbouwmeester. Wie moet de opvolger van Jeroen de Willigen worden? En wat worden zijn of haar belangrijkste opgaven? GRAS vraagt het verschillende mensen die vanuit hun vak met de stadsbouwmeester te maken hebben. In het elfde en laatste deel: architect Paul van Bussel. 'We moeten niet denken in termen van antibiotica, maar van probiotica: wat versterkt op dagelijkse basis ons hele immuunsysteem?’

Foto: Janna Bathoorn

Paul van Bussel dacht ooit interieurarchitect te gaan worden. Tijdens een stage bij Karelse Van der Meer, de voorloper van De Zwarte Hond, ontdekte hij dat gebouwen ontwerpen hem nog beter lag. Zijn allereerste uitgevoerde ontwerp was het kenmerkende bouwwerk bij transferium Kardinge, waarvoor hij inspiratie haalde uit het maken van schilderijen. Hij is er nog steeds trots op.

In 2005 begon Van Bussel zijn eigen bureau, pvanb. Het kreeg in 2016, parallel aan een bredere opzet met meerdere partners en associates, een nieuwe naam: De Unie Architecten. ‘Werken met een team van goede mensen is het mooiste dat er is. We kunnen hier over een ontwerp praten zonder dat belangrijk is wie het bedacht heeft. Dat is een voorwaarde voor een goed team en voor het maken van goede plannen.’

Naast zijn bureau is van Bussel met Ploeg id3 verantwoordelijk voor de ontwikkeling van het Suikerterrein. Ook is hij als lid van De Toeverlaat in het bevingsgebied actief, als adviseur van bewoners. Interieurarchitect is hij uiteindelijk nooit geworden. ‘Maar ik merk wel dat ik altijd vanuit de binnenkant denk, vanuit de ruimte. De ruimte en de context zijn de schaalniveaus, de architectuur volgt wel.’

Heb jij in je dagelijkse werkzaamheden veel te maken met de stadsbouwmeester?

‘We zorgen als ontwerpers dat de stadsbouwmeester van elke ontwikkeling op de hoogte is. Het is belangrijk dat een ontwerp vanuit de invalshoek van de stad als geheel wordt bekeken. Dat doen we uiteraard zelf ook, maar de onafhankelijke blik van buitenaf is cruciaal. Ontwerp, zeker op de integrale manier waarop wij het doen, vaart wel bij kritiek van buitenaf.’

Binnenkort krijgt Jeroen de Willigen een opvolger. Wat moet die anders doen?

‘Jeroen heeft het belang van architectonische precisie voor de stad als geheel, aandacht voor vakmanschap, weer op de agenda gezet. Op zijn narratieven kunnen we voortbouwen, die geven zijn opvolger aanknopingspunten waarmee hij of zij zich kan gaan inspannen voor een positief klimaat. Daarmee kun je je richten op het verbinden van verschillende partijen, ook buiten het vakgebied.

‘Regelgeving resulteert vaak in hokjesdenken, afdelingen en afvinklijstjes. Daarmee worden dingen ingewikkelder’

‘De nieuwe stadsbouwmeester zou die verbinding tot speerpunt kunnen maken. Daarmee kan wellicht ook het takenpakket gerichter worden. De portefeuille van de stadsbouwmeester is nu breed en groot. Hij moet in drie dagen per week op het niveau van de stad visies ontwikkelen, samen met het stadsbestuur en de gemeentelijke dienst. Binnen de ambtelijke organisatie moet hij alle stedenbouwers enthousiasmeren en aansturen. Daarnaast is hij voorzitter van de welstand. Hij heeft veel publieke functies, moet regelmatig ergens verschijnen. En als klap op de vuurpijl heeft hij een eigen bureau. Het is in het belang van de stad dat we dat stroomlijnen.

‘Over het algemeen zijn er in ons vakgebied veel eilandjes: iedere discipline, ieder vakgebied of iedere instelling doet z'n eigen stukje. Ik zou al vóór de ontwerpfase de verbinding willen leggen. Iedereen benoemt zijn uitdagingen, waarna je samen op zoek gaat naar oplossingen. Vorig jaar deden we het project Van Woonwijk naar Leefwijk: ontwerpend onderzoek met een interdisciplinair team. Daar zag je hoe goed je dingen in een ontspannen setting kunt bespreken. In opgaven als deze ligt een grote kans voor structurele verbetering van de stad, maar die kun je niet benutten als eerst de gemeentelijke afdeling Stedenbouw ernaar moet kijken, dan de woningbouwvereniging en dan de architect. Het lukt wél als je die partijen in een vroeg stadium bij elkaar zet.’

Is de stadsbouwmeester de persoon die zulke gesprekken zou kunnen begeleiden?

‘Jazeker, vanuit het belang van de stad. Het zoeken naar verbindingen is op dit moment misschien wel de belangrijkste taak van de stadsbouwmeester. Iedereen weet dat de woningbouwopgave groot is. Hetzelfde geldt voor de energietransitie. En we willen een inclusieve stad zijn. De opgaven zijn helder, maar hoe pak je ze aan? Kijken met een integrale, verbindende blik is dé manier. Vertrouwen hebben in elkaar en samen tot oplossingen komen. Dan creëer je mogelijkheden om de stad vooruit te helpen.’

Wordt die behoefte aan verbinding breed gedeeld in jouw vakgebied?

‘Belangrijker is dat die behoefte, of het besef van de noodzaak van verbinding, ook steeds meer leeft buiten ons vakgebied. Bij Van Woonwijk naar Leefwijk merkten we dat het samenwerken erg werd gewaardeerd. Je leert van elkaar en begrijpt elkaar beter door samen een vraagstuk op te pakken. En je kunt soms heel snel oplossingen aandragen voor de problemen van een andere partij. Als de gemeente in staat is het belang van de stad uit te leggen, dan kunnen wij daar met ons ontwerp, samen met ontwikkelaars of andere opdrachtgevers, op reageren. Zo ontstaat meerwaarde en zijn dingen mogelijk. Dat hebben we in de recente geschiedenis ook bewezen.’

Foto: Janna Bathoorn

Waarom komen zulke samenwerkingen niet makkelijker tot stand?

‘Dat heeft te maken met regelgeving, zoals het invoeren van Europese aanbestedingen. Zulke instrumenten zijn met de beste bedoelingen ontworpen om de negatieve effecten van marktwerking tegen te gaan. Maar ze hebben het effect van een antibioticum: je roeit met de kwade effecten ook de goede uit, zoals integraal denken en samenwerken. Het resulteert te vaak in hokjesdenken, in afdelingen en afvinklijstjes. Daarmee worden dingen ingewikkelder.

‘Op een gegeven moment was het zelfs zo dat, wanneer je een stedenbouwkundige van de gemeente iets vroeg, diegene projecturen moest hebben om je te kunnen helpen. Daarvoor moest je als architect een aanvraag indienen. Maar je had nog geen uitgewerkt plan, omdat je eerst antwoord op je vraag nodig had. Wanneer je vervolgens toch maar die aanvraag indiende, kreeg je te horen dat het niveau ervan niet deugde. Zo bleef je in cirkeltjes lopen. Gelukkig is het daarna wel beter geworden.

‘Eigenlijk zouden de mensen die namens de gemeente over ruimtelijke plannen gaan overal gevraagd en ongevraagd op moeten kunnen reageren. We moeten denken in termen van probiotica: wat versterkt op dagelijkse basis ons hele immuunsysteem?’

Dan komen we uit bij het Atelier Stadsbouwmeester, het team onder de stadsbouwmeester. Werkt die constructie?

‘Het Atelier zou beter functioneren als ze als team sterker stonden, de ruimte zouden hebben om hun schat aan kennis gezamenlijk op te bouwen en in te zetten. Het zou zelf meer verantwoordelijkheid en slagkracht mogen hebben. Ik zou ook willen pleiten voor een nieuwe aanvoerder van het Atelier, apart van de stadsbouwmeester. Iemand binnen de dienst die het team aanstuurt, inspireert, professionaliseert en verder brengt.’

Het duurt niet lang meer voor we een nieuwe stadsbouwmeester krijgen. Wat moet die in zijn of haar mars hebben?

‘Als je kijkt hoe het gewenste profiel eruitziet: de stadsbouwmeester moet succesvol en ambitieus zijn, een eigen praktijk hebben en drie dagen in de week in Groningen willen werken. Vind maar eens zo iemand. Voor je het weet gaat het niet meer om de kwaliteit, maar ben je blij als je überhaupt iemand vindt.’

Dat klinkt niet erg hoopvol.

‘Oh, maar dat ben ik wel! Ik geloof alleen dat de functieomschrijving, gecombineerd met het takenpakket, vrij veel vraagt. Je kunt je afvragen of al die eigenschappen echt nodig zijn. Verbinding en samenwerking hoeven niet voort te komen uit succes, ervaring en senioriteit, maar kunnen ook ontstaan uit het enthousiasme van een nieuwe generatie. Ik zie overigens ook kansen in een andere constructie: een kwaliteitsteam van drie personen. Dan krijg je een heel andere dynamiek.

‘Verbinding en samenwerking hoeven niet voort te komen uit succes, ervaring en senioriteit, maar kunnen ook ontstaan uit het enthousiasme van een nieuwe generatie’

‘Het kwaliteitsteam kun je inrichten op de grote opgaven van de komende tijd. Dus naast een stedenbouwkundige bijvoorbeeld iemand die thuis is in woningbouw, wellicht met een achtergrond bij een woningcorporatie. En een expert rondom klimaat en energie. Ze hoeven per persoon maar een dag in de week aan de functie te besteden. Zo heb je direct meer kans mensen te vinden die in het gevraagde profiel passen.

‘Zo'n team kan inspireren, verbinden en agenderen. Daar krijg je energie van. Ik zie voor me dat het flexibel zou kunnen zijn: de leden ervan zou je op een bepaald moment afzonderlijk van elkaar kunnen inwisselen. Zolang ze allemaal maar het belang en de kracht van ruimtelijke kwaliteit zien.’

Denk je dat er veel mensen zijn die de functie van stadsbouwmeester ambiëren?

‘In de situatie die ik net omschreef wel, ja. Wie zou dat niet willen? Voor zo'n team kun je heel veel mensen vragen.’

Er zijn mensen die ervoor pleiten dat onze nieuwe stadsbouwmeester uit een ander deel van Nederland moet komen. Anderen vinden het juist een meerwaarde als hij of zij hier bekend is. Hoe zie jij dat?

‘Ik vind dat de leden van mijn dream team per definitie niet uit Groningen moeten komen. Het lukt ons Groningers keer op keer niet om trots te zijn op onze eigen stad. We doen hier de meest geweldige dingen, zoals de bouw van het Forum en de invulling van het Suikerterrein. Dat heeft landelijk de aandacht. Als Groninger architecten kunnen we bovendien rondom elk project een open debat voeren met 'de stad'. Maar we hebben hier een beetje een PvdA-cultuur: we maken elkaar graag af en zijn kritisch in plaats van trots. We geloven niet in onze eigen architecten en halen onze neus op voor de Academie van Bouwkunst. Met zo'n instelling inspireer je niet.’

Wie zijn precies de mensen die zo denken?

‘Het is een algemene cultuur in Groningen, dat is altijd al zo geweest. Alles wat uit het Westen komt is goed, en wat we hier doen wordt bekritiseerd. Op die manier ontstaat een self-fulfilling prophecy. Het probleem is dat we het allemaal doen, ik doe er zelf ook aan mee. Maar vanuit dat oogpunt lijkt het me goed dat de leden van het kwaliteitsteam van buiten komen, niet in die cultuur zitten en Groningen fris aanschouwen.’

Wat moeten mensen die hier niet vandaan komen, weten over Groningen?

‘Ze moeten begrijpen welke positie de stad inneemt in het Noorden. Fiets eens vanuit de stad door de dorpen met hun kerkjes. Ervaar de cultuur, dat is geweldig. En misschien moeten ze ook wel verplicht in Groningen overnachten, alles meemaken. Affiniteit met de stad is belangrijk, je moet het niet als een projectje erbij doen. Maar ga er vooral fris in, verdiep je erin en sta open voor de cultuur.’

Foto: Janna Bathoorn

Wat voor karakters moeten er in je team?

‘Je moet oppassen dat je geen duizendpoten gaat zoeken, maar het zou goed zijn om mensen te vinden die sociaal zijn, partijen kunnen verbinden, maar ook weten wat ze willen en hoe ze dat kunnen bereiken – die combinatie heb je nodig. Als je mensen niet meekrijgt, gebeurt er niks, al weet je nog zo goed wat je wilt. Je moet je ideeën op een goede manier over de bühne brengen.

‘Jeroen heeft een goede basis gelegd, de afgelopen jaren. De nieuwe stadsbouwmeester, of wellicht dat kwaliteitsteam, moet daarop voortborduren. Je moet voorkomen dat mensen erin stappen met vragen als: Wat ga ik bereiken? Wat ga ik anders doen dan mijn voorganger?

Is er de laatste jaren volgens jou iets blijven liggen?

‘De focus ligt altijd op de Grote Markt, als iconische plek en huiskamer van de stad. Er zijn veel deelcentra die elk hun eigen karakter hebben, maar waar we te weinig aandacht aan besteden. Wijken als Paddepoel en Vinkhuizen dragen, met hun eigen sfeer en kwaliteit, enorm bij aan de kracht van het geheel. Op de kop van het Noorderplantsoen en in het Ebbingekwartier heerst een geweldig sfeertje. Het Europapark is hartstikke bijzonder, net als het Suikerterrein of Zernike. Die plekken verdienen aandacht.

‘Rotterdam of Amsterdam – leg ik toch weer de vergelijking met het Westen – hebben verschillende centra. Waar je zin in hebt, daar ga je heen. Dat is veel interessanter. Inmiddels hebben we ook de gebieden rond Haren en Ten Boer erbij gekregen: er zijn genoeg interessante plekken. Die moeten we dan ook benoemen, niet alleen die eeuwige Grote Markt.’

Je noemt Haren en Ten Boer. Heeft jouw kwaliteitsteam iets te zoeken in het landelijk gebied?

‘Natuurlijk! Het is essentieel dat we als professionals de kwaliteiten en karakters van nieuwe delen van de gemeente goed begrijpen, of ze nou stads zijn of niet. Door op de bestaande eigenschappen voort te bouwen blijft het onderscheid tussen stadsdelen, platteland en gemeenschappen behouden. Uiteindelijk gaat het om het versterken van gemeenschappen, en daarmee de relaties tussen gemeenschappen. Als wij ontwerpen, dan denken we vanuit de ruimte en de gebruiker, en werken we mét de gebruiker. Dat is een gedeeld proces. Dan leer je heel snel de cultuur kennen, ontdek je waar het om gaat en wat de problematiek is. Dat is de kracht van ontwerpen.’