Ruimteziek // Binnenmens
In de reeks Ruimteziek verkent Bram Esser in acht verhalen de gebouwde omgeving als een vorm van zelfgemaakte natuur, een plek waar je moet zien te overleven. De hoofdpersonages hebben steevast een problematische verhouding tot de ruimte waarin ze leven.
Ewout Glismeijer kijkt naar zichzelf in de bekraste spiegel van de liftcabine. Ragfijne plukjes asblond haar liggen als een noodverband over zijn schedel. Zijn haar ruikt lekker, vindt hij zelf. Hij draagt een groezelig vaalblauw trainingsjasje dat half open staat. Zijn broek zit onder de vlekken.
Je zou met gemak kunnen denken dat het Ewout helemaal niets interesseert hoe hij eruitziet, maar dat is een misverstand. Het gaat hier om een zorgvuldig opgebouwd imago van iemand die buiten de maatschappij staat. Als vertegenwoordigers van instanties op huisbezoek komen, hoeft hij nauwelijks moeite te doen om hen ervan te overtuigen dat hij arbeidsongeschikt is. Hij is ongeschikt, waarvoor dan ook.
Het moment om zichzelf als buizenpost omlaag te sturen is aangebroken. Ewout heeft nog maar net gedrukt of iemand blokkeert de deuren.
‘Goedemorgen buurman, mag ik mee naar beneden?’ Eddy de Boer, een kleine man met een ratachtig snorretje, stapt bij hem in de liftcabine. Eddy woont met vrouw Toos en hond Geraldine op nummer 108A, een paar deuren verderop. Toos staat ’s ochtends vaak zwijgend te roken op de galerij. Zij en Geraldine hebben dan nog hun krulspelden in.
‘Mijn god, wat zijn die spiegels toegetakeld’, merkt Eddy op. Hij is iemand die zich altijd overdreven betrokken toont als het om de gemeenschappelijke ruimtes gaat. Ewout weet wel beter. Eddy is in werkelijkheid uitsluitend geïnteresseerd in roddel. Nu ook weer. ‘Het zijn vast die lui van de parterre geweest, het ruikt daar altijd zo vreemd als ik erlangs loop. Volgens mij houden ze er een wietplantage op na.’
Ewout grijpt naar zijn hoofd. Hij heeft stekende koppijn.
‘Gaat het wel goed?’, vraagt Eddy.
‘Misschien kan je gewoon even je mond houden?’
Eddy snuift. Dat heeft hij ooit geleerd op een cursus woedebeheersing die in de flatbar gegeven werd. Zijn neusgaten zijn het ventiel waardoor boze lucht kan ontsnappen. Na enkele momenten ademt hij alweer wat rustiger.
Ewout sluit even zijn ogen en wrijft met zijn vingertoppen over zijn slapen.
‘Is die vent met z’n blauwe zijden sjaal en z’n gezwam over carbonaatoxide nog lang gebleven?’, vraagt Eddy. Langer dan een minuut zijn mond houden kost hem moeite.
De woorden van Eddy roepen herinneringen op aan de vorige avond. De flatbar, de presentatie van de ambtenaar, de broeierige sfeer. Ewout had zich lopen opwinden en het ene na het andere biertje gedronken.
‘Jij mag toch eigenlijk helemaal geen alcohol, in verband met je medicijnen?’, had Eddy nog gevraagd.
Ewout had die opmerking weggewuifd: ‘Een biertje meer of minder zal het verschil niet maken.’

Beeld: Julian Verkerk voor GRAS
Eddy had natuurlijk gelijk, zijn karakter veranderde onder invloed van alcohol. Het werd onberekenbaar.
Toch had Ewout niet kunnen stoppen met drinken. Hij had zich dood geërgerd aan de inspecteur bouw- en woningtoezicht met het aanstellerige blauwe zijden sjaaltje losjes om zijn nek geknoopt. De man was zelfingenomen en nogal zeker van zijn zaak. Hij projecteerde foto’s die zogenaamd in de kelders van hun wooncomplex, De Huismus, waren genomen.
‘Bruine pus en grote bruine vlekken zoals hier en hier duiden op betonrot’, lichtte de inspecteur toe. Als een betondokter wees hij de problematische plekken aan met een aanwijsstok. Het had er alle schijn van dat hij als bemiddelaar op pad was gestuurd om de bewoners alvast aan het idee te laten wennen dat het gebouw tegen de vlakte moest. Ze kregen er nieuwe woningen voor in de plaats.
Vooral aan die nieuwe woningen werd veel aandacht besteed. Om ons lekker te maken, dacht Ewout. De ambtenaar liet het ene na het andere geweldige plaatje zien waarop altijd de zon scheen en de mensen voor eeuwig met blije gezichten in de tuin voor hun woningen zaten. Woningen die dus helemaal niet bestonden. De ambtenaar had het begrip artist impressions laten vallen en Ewout voelde in al zijn haarvaten dat ze werden opgelicht waar ze bij zaten.
De lift is op de begane grond aanbeland. Het voorportaal is door middel van een corridor direct verbonden met winkelcentrum De Vogelaar. Vooral voor de oudere bewoners is dat erg prettig, die hoeven zo niet door de regen.
Je kunt De Huismus alleen verlaten via de hoofdingang van het winkelcentrum, of ’s avonds via de personeelsuitgang ernaast. Dat betekent een wandeling door lange gangen. Je komt langs drie kappers, een ijzerwarenhandel, een speelgoedwinkel, een drogist, een natuurvoedingswinkel en nog achtenzestig andere winkels. Tegen de tijd dat je bij de uitgang bent, weet je al niet meer wat je buiten wilde doen, althans dat is Ewouts ervaring.
Zoals andere mensen kunnen genieten van een boswandeling, zo geniet Ewout van een wandeling langs de Blokker en de Zeeman. De specifieke geur die in de gangen hangt maakt hem gelukkig. Het is lavendelbloesem, het aroma van de allesreiniger waarmee de schoonmakers de gangen dweilen. Ewout heeft thuis inmiddels een lavendelzeepje in zijn wc hangen, lavendelshampoo in de badkamer en een geurvreter met lavendel in zijn stopcontacten.
Terwijl Eddy bij de DA-drogist naar binnen loopt, slentert Ewout de linker zijvleugel in, waar één van de drie supermarkten is gevestigd. Zeker sinds hij op zichzelf woont is boodschappen doen een handzaam middel geworden om structuur in zijn leven aan te brengen. Structuur en zingeving zijn voor Ewout geen vanzelfsprekende zaken. In zijn jeugd ontbrak het er nogal eens aan. Misschien kwam dat omdat zijn moeder veel te jong was toen ze hem kreeg. Zijn moeder wilde ook nooit dat hij haar moeder of mam noemde, ze wilde dat hij haar Evelyn noemde.
Evelyn was op haar achttiende zwanger geworden van iemand die ze ‘de grijze duif’ noemde, een notaris die alle verantwoordelijkheid voor het kind had geweigerd. Ze had de vrucht vroegtijdig willen laten verwijderen, maar daar hadden haar ouders een stokje voor gestoken.
‘Van een grijze duif of niet, deze vrucht is een geschenk Gods’, had opa Glismeijer beweerd. Evelyn zei daarop dat ze het prima vond, dat ze het kind zou laten zitten, maar dat ze zelf ook zou blijven waar ze was. Ze was van mening dat haar ouders, als ze het zo belangrijk vonden dat het kind geboren werd, dan ook maar voor de opvoeding moesten zorgen.
Toen Ewout vijf jaar oud was, zei Evelyn tegen hem: ‘Ik ben zwanger geraakt van een grijsharige notaris, er groeide een ongewenste vrucht in mij, het kan geen kwaad dat je dat weet. Eet nu je bord maar leeg.’
Ewout groeide op met het besef dat de wereld niet op hem zat te wachten. Zijn leraren op de christelijke school zeiden dat dit niet erg was. ‘Op Jezus zat men ook niet te wachten, destijds’, zeiden ze. ‘Je wordt er bescheiden van en bescheidenheid is een deugd.’ Ewout had Jezus nooit gezien als een bescheiden figuur, hij zag in hem eerder een opschepper zoals er op het schoolplein zovelen waren.
In plaats van bescheiden werd Ewout onzichtbaar. Hij was in zijn jeugd veel op zichzelf aangewezen. Terwijl zijn oma bij het raam zat te breien en religieuze psalmen neuriede die ze deels zelf verzon, was zijn moeder vaak de hort op.
Opa Glismeijer had veertig jaar lang zijn ziel en zaligheid in het stadsarchief gelegd. Aan het einde van zijn carrière was hij echter op een zijspoor beland toen er een frisse wind moest gaan waaien en er constant werd gesproken over nieuwe ‘ontsluitingsmethodes’. In de praktijk werd er vooral veel vergaderd. Dit nam niet weg dat hij het gevoel had gekregen overbodig te zijn. Zo was de behoefte tot zelfstudie ontstaan, een behoefte die ook na zijn pensionering niet aan kracht had ingeboet.
Hele dagen bracht opa door in de openbare bibliotheek om daar vakliteratuur te raadplegen. Ondertussen was Ewout alleen en vermaakte hij zich met televisie kijken. Zo werd hij een binnenmens, iemand die zich vooral veilig en gelukkig voelt zolang zijn wereld wordt afgeschermd door vier muren en een dak.

Beeld: Julian Verkerk voor GRAS
Toen zijn grootouders twee jaar geleden kort achter elkaar stierven, verkocht Evelyn het huis en ging op Ibiza wonen. Ze ging erheen, zei ze, om de verloren tijd in te halen. Ewout begreep weinig van zijn moeder en van haar streven. De tijd was volgens hem altijd hetzelfde. De ene dag niet anders dan de andere. Bovendien had hij altijd met zijn moeder in Nederland geleefd. Waarom zou de verloren tijd dan ineens op Ibiza te vinden zijn?
Ewout houdt niet van reizen. Wel van vliegvelden. Soms gaat hij erheen om door de lange gangen te slenteren en naar het opstijgen en dalen van de gevaarten te kijken.
Op eenendertigjarige leeftijd nam Ewout zijn intrek in de jarenzestigflat waar het gloednieuwe winkelcentrum tegenaan was gebouwd. De mogelijkheid om uit drie supermarkten te kunnen kiezen had hij destijds als een aantrekkelijk vooruitzicht gezien. Hij had zijn keuze uiteindelijk op de Migros laten vallen, een van oorsprong Zwitserse keten. Het feit dat hij een zwak voor Zwitserland had en graag naar programma’s over de Zwitserse spoorwegen keek, speelde daarbij ongetwijfeld mee.
In zijn supermarkt werkt sinds kort een prachtig Aziatisch meisje. Vietnamees, dacht hij. Op haar naambordje staat ‘Bianca’, maar hij vermoedt dat dit niet haar echte naam is. Telkens wanneer Ewout bij haar afrekent, heeft hij het gevoel dat ze hem spottend aankijkt. Hij voelt zich op de een of andere manier betrapt door haar, alsof ze meer van hem weet dan ze laat blijken.
Nadat hij zijn blik langs de aanwezige caissières heeft laten gaan, moet hij tot zijn spijt concluderen dat ze vandaag niet werkt. Op de fruitafdeling gooit hij een netje sinaasappelen in zijn boodschappenkarretje. Sinaasappelen zijn goed voor de vitamientjes, had hij eens een tv-kok horen beweren, en sindsdien koopt hij uitsluitend sinaasappelen. Ze hebben andere fruitsoorten overbodig gemaakt. Hij moet ook nog maïzena hebben om de saus straks goed te kunnen binden.
Plotseling ziet hij Bianca, ze zit als een panter gehurkt bij het koelvak. Hij wil zich al omdraaien, maar ze kijkt op en ziet hem staan. Ewout glimlacht ongemakkelijk. ‘Hoi, waar ligt de leverworst?’ weet hij uit te brengen.
‘Dat vroeg je de vorige keer ook al’, reageert Bianca spottend.
‘Nee, dat ging om droge worst. Maar je bent er toch voor mij?’
Het irriteert Ewout mateloos dat hij door haar als een klein kind wordt behandeld. Hij kijkt naar Bianca’s borsten, waar haar bedrijfsuniform strak omheen zit gespannen.
Bianca zucht en staat op. ‘Ik ben er voor de klant, maar de klant moet hier niet voor mij zijn, de klant moet hierheen komen voor de boodschappen.’
Ewout voelt een machteloze woede opkomen. Hij heeft zin om haar tegen de zijwand van het koelvak aan te duwen en haar te vernederen met hopjesvla en andere producten. Zijn geslacht zwelt op bij de gedachte aan hopjesvla op het lijf van Bianca. Hij moet zo snel mogelijk naar huis om zich te ontladen. Vlak voor de kassa grist hij nog een pak kokosmakronen uit een schap met producten die deze week in de aanbieding zijn.
Als Ewout eenmaal zijn spullen op de lopende band heeft gelegd, breekt het zweet hem uit.
‘Eén pak kokosmakronen, een leverworst en sinaasappelen’, zegt een pukkelige jongen met rossig haar, terwijl hij geroutineerd de producten scant.
Welke motieven heeft hij om mijn boodschappen hardop te noemen, vraagt Ewout zich af. Is er soms iets mis met mijn selectie? ‘Ja, en ook nog vijf pakjes Camel blauw’, gooit hij eruit. Zijn stem is hees. Hij is nog steeds woedend over het incident met Bianca en heeft het gevoel dat alle medewerkers van de Migros er vanaf nu op uit zullen zijn om hem belachelijk te maken.
Ewout rekent af, weigert de aangeboden plastic zak, propt de pakjes sigaretten in zijn broekzakken, grist de kokosmakronen en de leverworst van de lopende band en haast zich naar de lift. Het loopt zeer ongemakkelijk met al die pakjes in zijn broekzakken. Tot overmaat van ramp beseft hij dat hij de maïzena is vergeten, maar nu kan hij met geen mogelijkheid meer terug.
Met versnelde pas loopt hij door de corridor naar de ingang van zijn flat. Hij vindt het een aantrekkelijke gang omdat deze door de ronde raampjes wat weg heeft van een vliegtuigslurf. Er zijn natte bladeren tegen de raampjes gewaaid. Dikwijls stelt hij zich voor dat er aan het einde van de gang ineens een vliegtuig op hem staat te wachten. Dit brengt altijd een lichte opwinding, waarna hij zichzelf kan geruststellen met de aanblik van zijn vertrouwde liftdeuren.
Ewout staat even stil om naar buiten te kijken. In de verte staan De Koolmees en De Pimpelmees als grijze reuzen in de mist. Ook die flats zijn door middel van vliegtuigslurven als satellieten met het winkelcentrum verbonden. De Pimpelmees is vijf jaar geleden door zorgverlener Frigga in gebruik genomen als verzorgingstehuis. Ewout wordt omringd door oudere mensen, maar dat stoort hem in het geheel niet. Oudere mensen hebben een levensritme dat hem bevalt.
In zijn appartement gaat Ewout op de sofa zitten, maar hij springt direct weer overeind omdat de pakjes sigaretten gemeen in zijn lies prikken. Hij gooit de pakjes op een laag tafeltje en gaat weer zitten. De telefoon gaat, maar Ewout negeert het gerinkel en steekt een sigaretje op. Misschien zijn het wel de instanties waarmee hij correspondeert, of Evelyn vanaf Ibiza.
Het roken geeft hem het gevoel iets om handen te hebben. Ewout denkt weer aan het strakke uniform van Bianca en overweegt om aan zijn gerief te komen. Hij kan het ook níet doen, het plezier is hem een beetje vergaan. Zo hoort het misschien ook, denkt Ewout. Eerst dooft de ambitie uit, dan het verlangen, en ten slotte de lust, tot er helemaal niets meer overblijft. Hij ziet iedere dag hoe dit eruit ziet bij zijn bejaarde medemens. Het verval boezemt hem niet de geringste angst in, in tegendeel, hij kijkt er naar uit.
Het gerinkel van de telefoon blijft lang aanhouden, iemand wil hem kennelijk erg graag spreken. Ewout kijkt naar het tafeltje voor hem en ziet een stapel vieze borden en bekers. Er moest maar eens iemand komen om schoon te maken, bedenkt hij.
Net als hij zich voorover buigt om de afstandsbediening van zijn breedbeeldtelevisie te pakken, hoort hij een merkwaardig kreunend geluid uit de keuken. Ewout schiet overeind, buigt zijn lichaam naar rechts en draait zijn hoofd naar links, zodat hij om de bar van zijn keuken heen kan kijken. Hij schrikt. Er zit een man met een blauw zijden sjaaltje om zijn mond, vastgebonden op een stoel.

Beeld: Julian Verkerk voor GRAS
‘Dat is waar ook,’ mompelt Ewout, ‘hem was ik alweer vergeten.’ Na de bijeenkomst in de flatbar had hij op bijzonder vriendelijke toon gevraagd of de ambtenaar bouw- en woningtoezicht soms eens bij hem thuis wilde kijken, zodat hij met eigen ogen kon aanschouwen dat het beton nog van uitstekende kwaliteit was. Hij had de man vervolgens – niet met voorbedachten rade – met een koekenpan op het achterhoofd geslagen. Daarna was alles vanzelf gegaan, alsof hij wist wat hij moest doen. De man op de stoel hijsen was nog een heel gedoe geweest. Daarna moest hij diens benen en armen aan de stoelpoten en rugleuning vastbinden met stukken snoer. Dat had hij een keer op tv gezien.
Ewout loopt naar de keuken om een kijkje te nemen bij de geknevelde. Hij is nieuwsgierig geworden. Hoe zou het met hem gaan? Gisteren had hij nog op een belerend toontje, ja haast zelfgenoegzaam, over betonrot gesproken. Inmiddels moet er van zijn zelfvertrouwen weinig zijn overgebleven.
Ewout haalt de sjaal van de mond van de man.
‘Water’, fluistert deze hees.
Ewout loopt naar het aanrecht en giet even later iets te onbesuisd water in de keel van de geknevelde. De man hoest en proest het grootste deel weer uit.
‘Het is heel belangrijk om voldoende water te drinken, anders droog je uit’, zegt Ewout, en werpt een blik op het natte kruis van de ambtenaar. Hij bedenkt nu pas dat het voor de man niet mogelijk is geweest om naar de wc te gaan.
‘Heb je honger?’
De geknevelde kijkt hem aan met een blik die het midden houdt tussen angst en ongeloof.
‘Een koekontbijt? Of liever iets hartigs?’
Stilte. Ewout pakt de kokosmakronen en de leverworst erbij ter illustratie van de mogelijkheden.
‘De koeken moet je wel delen met de parkieten, want die zijn vegetariër.’
Weer geen reactie.
Ewout legt de boodschappen op de bar, pakt een paarse spuitbus met luchtverfrisser en laat een geparfumeerde gaswolk ontsnappen in het kruis van de geknevelde. ‘Een sfeervol parfum voor alle interieurs’, herhaalt Ewout de reclame die bij het merk hoort. ‘Lekker hè? Het is lavendel’, zegt hij ten overvloede. Dan kijkt hij de inspecteur van dichtbij aan en zegt streng: ‘Besef je wel waarom je hier bent?’
‘Laat me alsjeblieft leven’, fluistert de man.
Ewout haalt zijn schouders op. ‘Je moet het niet persoonlijk nemen.’
Hij laat zijn opmerking een tijdje op de geknevelde inwerken. De man is nu eenmaal vertegenwoordiger van een gevoelloos systeem, en dat mag hij best voelen.
Ewout steekt een verse sigaret op. Zijn blik dwaalt over het balkon naar buiten. Zijn oog valt op de enorme blauwe neonletters van zorgverzekeraar Frigga. Hoe groter de letters, hoe corrupter het bedrijf is, weet Ewout. Dan reist zijn blik verder, voorbij de zorgflat en het park, voorbij de ringweg, tot hij zich dreigt te verliezen in de blauwe nevel voorbij de horizon.
Met een schok draait hij zich weer om naar de geknevelde en raakt daarbij per ongeluk diens voorhoofd met het gloeiende puntje van zijn sigaret. De man gilt het uit. Alsof Ewout al is begonnen aan zijn terechtstelling.
‘Wat wil je van me?’, schreeuwt de inspecteur bouwtoezicht in wanhoop. ‘Alles wat ik weet, heb ik gisteren al gezegd.’
Ewout weet ook niet zo goed wat hij van de man wil, maar hij moet nu zijn rol van ondervrager met overtuiging spelen, dat is hij aan de geknevelde verplicht. Hij slaat de man dus met zijn vlakke hand in het gezicht. ‘Kom op, wie zit erachter? Wie verdient hieraan?’
De man verandert door de klap in een huilende spraakwaterval: ‘Ik doe gewoon mijn werk, ik controleer funderingen en het ziet er slecht uit voor deze gebouwen. Dat is helemaal niet gek, dat zie je vaker met goedkope constructies uit die tijd, het beton is niet van al te beste kwaliteit, metaaldeeltjes zijn gaan oxideren. De funderingen zijn echt onveilig en de flat moet worden gesloopt.’
Na deze uitbarsting lijkt de inspecteur bouwtoezicht te kalmeren. Hij lijkt zelfs een beetje onverschillig te worden, alsof hij zich heeft neergelegd bij het lot dat hem te wachten staat.
Ewout schudt zijn hoofd. ‘Alle ziektes zijn te verhelpen, betonrot ook, jij heult met kwaadaardige projectontwikkelaars, bouwfraudetypes, je biedt ze het morele mandaat om woningen van onschuldige mensen te slopen zodat ze er weer duurdere appartementen voor in de plaats kunnen zetten. Of wil je soms beweren dat ik lieg?’
Even komt Ewout in de verleiding om hem een nieuwe klap te verkopen, maar hij houdt zich in, anders devalueert het effect van zijn klappen misschien. Daarom pakt hij nog maar eens de luchtverfrisser van de keukenbar en spuit een verse wolk lavendelbloesem in het kruis van de geknevelde.
Er belt iemand aan. Wie kan dat zijn? Ewout doet de deur naar de hal open. ‘Ja?’, zegt hij.
‘Alles goed buurman?’, hoort hij door de brievenbus. Het is Eddy, de bemoeial.
‘Eddy, ik wil niet dat je door mijn brievenbus roept.’
‘Alleen even checken, je oude buurvrouwtje hoorde vreemde geluiden bij jou binnen.’
‘Dat is de tv, Eddy. En nu wegwezen.’
Mompelend en snuivend maakt Eddy zich uit de voeten.
Ewout denkt na over de volgende stappen die hij zal nemen. Dan komt hij tot de conclusie dat zijn opties met de minuut minder worden. Ergens geeft hem dat juist een rustig gevoel. In een opwelling loopt hij naar de badkamer om zijn handen met lavendelzeep te wassen. Hier kalmeert hij van. Lekker, die lavendel.
Terug in de woonkamer pakt hij de kooi met parkieten en loopt ermee naar buiten, de galerij op. Hij zet de kooi op de borstwering en opent voorzichtig het deurtje. Ewout kijkt hoe de parkieten wat onwennig, als bontgekleurde donzige bolletjes, door het luchtruim dwarrelen. Is dat nou vrijheid? Het vliegen vinden ze misschien fijn, maar de wereld is groot en onzeker. Wie zal nu kokosmakronen voor ze kopen? Ewout huivert. Geef mij maar de kooi, denkt hij.
Een paar deuren verderop ziet hij hoe Eddy de Boer naar hem loert door de kier van zijn deur. Ewout wuift, maar dan trekt Eddy snel de deur dicht. Wat heeft die nou weer, denkt Ewout, alsof hij bang voor me is geworden.
Ewout tuurt omlaag over de borstwering. Hij ziet hoe auto’s een plekje proberen te vinden op de overvolle parkeerplaats en hoe anderen juist proberen weg te komen. Artist impressions van wat komen gaat. Ze zitten elkaar flink in de weg, maar het is een gezellige drukte.
Dan hoort hij vaag in de verte sirenes naderen. Niet veel later stoppen er twee legerauto’s op de stoep van het winkelcentrum. Ewout had – wellicht vanwege de vele films die hij had gezien – meer verwacht. Agenten stappen uit. Eentje tuurt omhoog naar zijn verdieping. De rest loopt in versnelde pas door de schuifdeuren van het winkelcentrum.
Ewout wrijft onder zijn neus en ruikt een snufje van de lavendelzeep die nog aan zijn vingers zit. Hij is niet langer bang voor wat komen gaat.