Ruimteziek // Het labyrint
In de reeks Ruimteziek verkent Bram Esser in acht verhalen de gebouwde omgeving als een vorm van zelfgemaakte natuur, een plek waar je moet zien te overleven. De hoofdpersonages hebben steevast een problematische verhouding tot de ruimte waarin ze leven.
De low-class fixer zit aan zijn bureau in een verder lege kantoortuin. Sinds de pandemie is het hier uitgestorven. Niet dat er mensen dood zijn, maar iedereen werkt thuis, uit angst voor besmetting. Er hangt een zware, vettige geur in de ruimte, alsof er lang geleden een of ander dier heeft gehuisd. Of is dit gewoon de geur van collectieve afwezigheid?
Op de bureaus van zijn collega’s staan achtergebleven foto’s van hun geliefden, familieleden en huisdieren. Hij is eraan gewend, al bezorgden die intieme inkijkjes hem aanvankelijk de rillingen. De low-class fixer snapt niet waarom mensen dat soort privédingen op hun werk tentoonstellen. Maar hij is de enige met dat standpunt.
Op zijn bureau staat niets. Collega’s hebben hem wel eens toevertrouwd dat heel raar te vinden, alsof hij niets met hen wil delen, maar het zit nou eenmaal niet in zijn aard. Niet dat hij gesloten is, hij zou best iets over zichzelf willen vertellen als ze ernaar zouden vragen, maar dat doen ze nooit.
Het is merkwaardig hoe snel mensen een beeld van je hebben en hoe snel je aan dat beeld gaat voldoen, vond hij. Zijn collega’s zien hem als iemand met geheimen, iemand die zijn dromen en verlangens met niemand deelt. Maar hij heeft geen geheimen. En zijn verlangens zijn eenvoudig: hij houdt ervan om naar jazzmuziek te luisteren. Soms drinkt hij daar wijn bij.
Misschien zou hij ook zijn Toyota Corolla een hobby kunnen noemen. Hij weigert de auto uit 1974 van de hand te doen. Met het geld dat hij aan onderhoud heeft gespendeerd, zou hij makkelijk een half dozijn nieuwe middenklassers kunnen kopen. Maar het was deze auto waarin hij zijn eerste en enige liefde had opgepikt. Hoewel hij Madeleine niet aan zich had kunnen binnen, kon hij van de auto geen afstand meer doen.
Om te voorkomen dat er bij het koffiezetapparaat telkens over hem gepraat werd, had hij sinds lange tijd de gewoonte ontwikkeld pas na sluitingstijd zijn rapporten uit te tikken. Hij deed al aan zelfquarantaine voordat het mode werd. Zijn werkgever, een deurwaardersbedrijf, vindt het prima. Ze zien hem liefst niet te vaak op de werkvloer, omdat hij feitelijk in een grijs gebied opereert. Hij is hun geheime wapen in de strijd tegen de moeilijke gevallen.
Ze hadden destijds een selectief groepje een cursus laten doen voor speciaal werk. Daarover mocht niet gesproken worden met anderen. De meeste deelnemers haakten om morele redenen af. Het werk van een deurwaarder is in essentie tamelijk kil, maar wat in de cursus naar voren kwam was een overtreffende trap daarvan. Bij hem sloot het kennelijk goed aan bij iets in zijn karakter, want hij groeide gemakkelijk in zijn nieuwe rol als fixer.
*
Bij een bodybuilder die alleen zijn bovenlijf traint en zijn benen vergeet, raken de spierbundels uit evenwicht. Zo is het ook bij hem: bepaalde karaktertrekken die hij ook had kunnen ontwikkelen, zoals empathie of mededogen, zijn achtergebleven. Heeft hij nog wel een ziel? Het antwoord is ja, maar deze zat diep weggestopt achter een pantser van koelbloedigheid.
Het enige object op zijn bureau waar iets aan vast zit dat in de buurt komt van emotie is een sleutelhanger. Een zwaaiende kat, een ding van niks dat je op ieder vliegveld en in iedere boekwinkel kunt kopen. Toch heeft het persoonlijke waarde. Hij kreeg het van zijn dochter, Snarky.
Waar zijn liefde voor Madeleine overging, verdween de liefde voor zijn dochter niet. Ook al is ze vaak kritisch op zijn solitaire leefstijl. ‘Niemand hoort alleen te leven’, is haar overtuiging. Maar de afgelopen weken, sinds het uitbreken van de crisis, hoort hij haar daar niet meer over. Solitair leven is onder druk van de crisis de norm geworden.

Illustratie: Studio Anne-Marijn voor GRAS
De low-class fixer en zijn ex-vrouw gingen vrij snel na de geboorte van Snarky uit elkaar. Madeleine stond als hippie in de jaren 80 te liften, hij kwam terug van een geslaagde klus en pikte haar op. Van het een kwam het ander. Hij werkte toen al voor het bedrijf, maar nog niet in de meedogenloze rol die hij nu bekleedt.
Madeleine probeerde hem ertoe te bewegen te stoppen met het werk. In het begin vond hij het nog wel grappig, ze zei het ook plagend. Ze fantaseerden allebei over alternatief werk.
‘Ik zou boomchirurg kunnen worden’, opperde hij.
‘Of landmeter.’
‘Ja, ook leuk, of gewoon werkloos.’
Uiteindelijk gebeurde er niets. De low-class fixer kon zich er niet toe zetten zich te laten omscholen, en zijn vrouw werd steeds kritischer. Ze vond dat hij onschuldige mensen uit hun huizen zette.
‘Iedereen heeft het recht om te wonen’, zei Madeleine dikwijls.
‘Jawel, maar wie niet aan z’n verplichtingen voldoet, verspilt het recht om te bepalen hoe hij woont.’
‘Je bent een ongevoelige schoft, weet je dat?’
Hij vond het altijd een zwaktebod als ze hem uitschold. De low-class fixer voelt zich geen schoft, hij doet zijn werk zonder bloedvergieten. Maar hij legt zich erbij neer dat mensen er anders over denken.
Ze ging uiteindelijk bij hem weg, vol morele verontwaardiging, hoewel dat nooit de echte reden is dat mensen uit elkaar gaan. Dat voelde hij wel. Onder de oppervlakte spelen altijd andere dingen, die verontwaardiging is gewoon een manier om daar vorm aan te geven.
Hij staart even naar de grond. Op het bordeauxrode tapijt is een donkere vlek zichtbaar. De schaduw van een lang vervlogen gebeurtenis. Het zou wijn kunnen zijn, of bloed. Waarschijnlijk wijn. Rood op rood maakt donkerrood.
Achter het raam is de buitenwereld. Hij kijkt vanuit het modernistische kantoorgebouw op de daken van de oude stad. Een man en een vrouw bespreken de herinrichting van hun dakterras. De vrouw schijnt exact te weten wat ze wil.
De pandemie heeft iets gedaan met de blik van mensen. Voorheen keken velen verlangend naar webpagina’s van verafgelegen tropische eilanden. Nu richten ze hun aandacht op het nabije, op de directe omgeving. De tuin of het dakterras is het nieuwe tropische eiland geworden waarop ze hun verlangens projecteren.
De vrouw loopt rond, staat stil, overpeinst de situatie en begint dan te wijzen. Het is koud buiten, ze houdt met een hand haar vest dicht terwijl ze met de andere aanwijzingen geeft. Er moeten dingen verplaatst worden. De man komt niet in actie, maar knikt instemmend. De uitvoering is blijkbaar voor een later moment gepland. De twee gaan weer naar binnen.
*
In Den Haag, waar de low-class fixer deze morgen is, schijnt de zon. Er loopt een krankzinnige meteorologische breuk door Nederland die een temperatuurverschil van wel tien graden tot gevolg heeft. Dat gebeurt soms, volgens de weerman op de radio, dat een hoog en een laag drukgebied het land in tweeën splitsen.
Hij bladert door zijn aantekeningen en klikt door de foto’s op zijn beeldscherm. Overzichten en detailopnames.
Hij kan zich de kunstenaar, die hij vanochtend bezocht, moeilijk voor de geest halen. Wel kan hij zich zijn atelier goed herinneren. Het stond er tjokvol met werk waarvan het merendeel er niet toe deed. De low-class fixer had het al bijna opgegeven toen hij ergens achterin, op een tafel, een object tegen de muur zag leunen. Het was bedekt met een doek.
Toen hij het doek weghaalde zag hij een abstracte witte sculptuur, opgebouwd uit hout met verschillende diktes. Op sommige plekken kon je naar binnen kijken en zag je iets dat op verdiepingen leek. Was het een maquette?
De kunstenaar vertelde dat hij het object gemaakt had met watersnijtechniek. De low-class fixer wist meteen dat het waarde had. Alles was heel precies aangebracht. Hoe langer hij ernaar keek, hoe meer het hem intrigeerde. Deze sculptuur wachtte op een heel specifieke machine om de liefde mee te bedrijven.
‘Het vertrekpunt van dit werk is het strandhuis van een gezondheidsgoeroe in Californië’, zei de kunstenaar. ‘Het moest een perfect huis worden en daarom kon je er eigenlijk niet goed in wonen. Misschien is dat wel wat ik hiermee probeer te doen, wonen op een onmogelijke plek.’
‘Is het af? Kan het verkocht worden?’ De low-class fixer was het gewend om dit soort ijskoude vragen te stellen. De kunstenaar schudde zijn hoofd.
‘Nee, ik werk er al jaren aan. Maar af is het nog steeds niet.’
De low-class fixer kneep zijn ogen toe en nam de kunstenaar op, om een reactie uit te lokken.
‘Ik vermoed dat het een kant van mij laat zien waar ik nog niet zo mee naar buiten durf te treden,’ zei deze ten slotte, ‘iets dat ik beangstigend vind.’
De low-class fixer knikte, er lag een diepe waarheid verborgen in dit werk. Dat was wat hem geraakt had.
‘Je zult toch moeten exposeren, op den duur.’ De low-class fixer begon, volgens het stappenplan dat hij tijdens de cursus had geleerd, de druk op te voeren. ‘Je opsluiten in je atelier is goed, maar ooit moet je naar buiten.’
Uit de sculptuur sprak zowel het oergevoel van het wonen in een hol of hut als het vluchtige, ongrijpbare aspect van moderne architectuur. Hoog en laag gingen hier naadloos in elkaar over. ‘Dit is shelter’, zei de low-class fixer. Een mooi woord waaruit meer troost sprak dan het Nederlandse equivalent, het tamelijk stupide begrip onderdak.
De kunstenaar knikte. ‘De put, de holte, het gat in de grond, het is de meest primitieve woonvorm, waar we toch ook weer naar terugkeren als we sterven.’
Ze praatten over boeven en schurken met een voorliefde voor ondergrondse schuilplaatsen. De Iraakse dictator Saddam Hoessein had een heel stelsel aan gangen en putten waarin hij kon verdwijnen. Net als El Chapo, de drugsbaron in dwergformaat. Maar toch ook een beetje architect, gezien zijn voorliefde voor ondergrondse ruimtelijke constructies.
‘In het binnenste van de sculptuur zitten ook gangen en ruimtes’, legde de kunstenaar uit. ‘Je kunt maar een fractie zien, via die doorkijkjes, maar er zitten vele geheime kamers verborgen onder de oppervlakte.’
Terwijl ze stonden te praten was er in de low-class fixer iets veranderd. Hij stond daar niet langer voor het bedrijf, maar voor zichzelf. En uiteindelijk ging hij naar huis met datgene waar hij recht op meende te hebben. Wat hij voor zichzelf dacht te kunnen claimen.
*
Het is donker geworden. Hij ziet de ruimte waarin hij zit, de kantoortuin, weerspiegeld in het raam. Alsof daar een tweede ruimte in het luchtledige zweeft, met een andere versie van hemzelf. Ook de donkerrode vlek ziet hij weerspiegeld. Een gat in de nacht. Misschien dat Saddam Hoessein of El Chapo er zo meteen hun hoofd door steken.
Wat hij had gedaan kon niet door de beugel, niet volgens de wet. Maar het bewijst wel dat hij gevoelens heeft en minder koelbloedig is dan zijn collega’s denken. Hij had de kunstenaar bevrijd uit zijn vicieuze cirkel, zo moet je het zien. Hij sluit zaak nummer BR.1702g af en gaat naar huis.
De gele koplampen van zijn bruine Toyota beschijnen de bosjes aan de rand van de parkeerplaats van het grijze kantoorgebouw. Nietszeggend groen op een nietszeggende plek. De gedachte schiet door hem heen dat dit een eiland buiten de tijd is, een plek waar niets beklijft.
Als hij de auto start, zijn gordel vastklikt en wegrijdt, voelt hij zich weer enigszins gerustgesteld. Alleen in deze intieme cabine kan hij de stress van de dag vergeten en doorschakelen naar het volgende moment.
In de stille straat waar hij woont tilt hij een zwaar pakket uit de achterklep.
‘Nieuwe tafel gekocht?’, vraagt de buurman die zijn hond uitlaat.
De low-class fixer knikt. Hij heeft al zijn kracht nodig om het object naar de voordeur te tillen.
‘Hulp nodig?’, roept de buurman nog. Maar deze last zal hij zelf moeten dragen.
Hij duwt met de hak van zijn schoen de deur dicht en loopt direct door naar de woonkamer. Daar plaatst hij het houten object tegen de muur, doet de gordijnen dicht en klikt het licht aan. Hij trekt de tape los, wikkelt het noppenfolie af en zet een paar stappen naar achteren.

Illustratie: Studio Anne-Marijn voor GRAS
Weer wordt hij overvallen door de harmonie, het samenspel van sleuven en gaten. Hij probeert te achterhalen hoe het komt dat buiten het kunstwerk een ruimte ontstaat. Het is net alsof de sleuven en gaten doorlopen, en lijnen worden in zijn woonkamer.
Hij loopt naar een IKEA-kast waar een ongeopende fles Dewar’s White Label staat, die hij ooit op een verjaardag kreeg. Een wat vlakke whisky, maar meer opties heeft hij niet. Hij hoopt de hallucinatie er wat mee te kunnen dempen.
Na de eerste slok voelt hij zich al wat kalmer, maar het effect van de ruimte die vanuit het kunstwerk in zijn woonkamer wordt geprojecteerd, blijft. Hij besluit even afstand te nemen en maakt in de keuken iets te eten klaar. Zijn koelkast blijkt bedroevend leeg, op een bosje wortelen na.
Hij snijdt de bospeen, kneust wat knoflook en brengt het geheel verder op smaak met Tamari en olijfolie. Het maaltje, dat hij voor de tv opeet, smaakt hem bijzonder goed.
Een nieuwslezer vertelt dat het aantal coronaslachtoffers gestabiliseerd is, maar dat virologen vooral bang zijn voor de tweede golf, in het najaar. Bij de Spaanse griep in 1918 was de tweede golf de ergste. De low-class fixer voelt zich ineens ontzettend moe. Hoewel het voor zijn doen nog vroeg is, zet hij de tv uit en gaat naar bed. Al snel valt hij in een diepe, droomloze slaap.
Amper vier uur heeft hij geslapen als hij wakker schiet van lawaai dat uit de keuken lijkt te komen. Als hij polshoogte neemt ziet hij dat zijn kat een glas van het aanrecht heeft gestoten. ‘Johannes, heb je soms weer dorst, jongen?’ Hij zet de kraan aan en de kat begint te drinken.
Het is half drie en de low-class fixer voelt zich ineens helemaal niet meer moe. Hij doet het licht in de woonkamer aan en schenkt zichzelf nog een glas whisky in. Normaal gesproken drinkt hij niet zo veel, maar hij is ervoor in de stemming.
Met het glas in de hand neemt hij plaats op de klapstoel. Hij laat de gouden vloeistof rondgaan in het glas, om zich vervolgens volledig door het labyrint te laten inkapselen. Kom maar op, denkt de low-class fixer, ik ben er klaar voor. Er staat iets te gebeuren, dat voelt hij wel aan.
Het lijnenspel produceert een figuur, een gestalte die zich eruit losmaakt. Het is de kunstenaar. Hij herkent zijn gezicht, zijn handen en de algehele uitdrukking van zijn fysieke gestalte.
‘Je dacht toch niet dat je zo makkelijk van me af kwam, dat je me kon laten creperen in dat koude atelier?’
‘Ik heb je betaald, bovendien scheen de zon.’
‘Een man die is opgesloten door het regime dat hem onderdrukt, heeft alleen nog het licht van zijn idealen om op terug te vallen. Jij hebt me het licht afgenomen.’
‘Geld heeft waarde, geld heeft betekenis in deze wereld. Bovendien valt het met dat regime in Nederland reuze mee.’
‘Nee, je bent me nog veel meer verschuldigd. Je hebt me alles afgenomen. Mijn naam en mijn gezicht heb je me ontfutseld.’
‘Maar je staat niet langer geregistreerd bij de deurwaarder. Dat is ook wat waard.’
‘Ik ben tot niets gereduceerd.’
‘Wat wil je dat ik doe? Kan ik je wat te drinken aanbieden? Of heeft een geestverschijning geen behoeftes? Ik neem aan dat je een soort geestverschijning bent?’
‘Behoeftes heb ik wel, maar ze zijn van een andere aard.’
De kunstenaar, opgebouwd uit een doorzichtig lijnenspel, imiteert de deurwaarder. Hij snuift, ontevreden, omdat hij niets van waarde ziet. Zo had de fixer vanmorgen ook gesnoven. Via de kunstenaar is hij getuige van zijn eigen optreden.
Er is niets dat de kunstenaar kan bekoren. Niets van waarde. Dan ziet hij toch iets. Geïnteresseerd kijkt de verschijning naar een sleutelbos op de keukentafel. Hij pakt de sleutelbos op en neemt de sleutelhanger van de Aziatische kat tussen zijn doorschijnende vingers.
‘Ik zal me voeden met dit voorwerp, om weer op krachten te komen’, mompelt de kunstenaar tegen zichzelf. ‘Misschien dat ik op den duur weer naar de fysieke werkelijkheid kan wederkeren.’
Hij had hem geholpen, maar dat was niet genoeg. Hij had hem betaald, maar daarmee had hij hem kapot gemaakt. Hij bedacht voor zichzelf allemaal argumenten die moesten bewijzen dat hij het juiste had gedaan, maar daaronder speelden, zoals altijd, andere dingen.
Hij had gehandeld uit puur eigenbelang. En nu zat hij vast in het labyrint van de kunstenaar, die hem, als hij niks deed, als een Minotaurus langzaam zou opvreten.
De zaak met nummer BR.1702g was officieel afgesloten, maar het zou nog wel even duren voordat hij het echt achter zich kon laten.
De low-class fixer proeft een sterke ijzersmaak in zijn mond en spuugt op een servet. Bloed. Hij heeft op de binnenkant van zijn wang gebeten. Hij besluit daar en op dat moment ontslag te nemen van het bedrijf dat hem gemaakt heeft tot wat hij is.
Ik zal wegblijven van de plek waar geen foto’s staan, waar geen sporen zijn, waar ik niks heb achtergelaten, denkt hij. Het zal zijn alsof ik er nooit geweest ben.
Tegelijkertijd is hij een ruïne. In tegenstelling tot de kunstenaar heeft hij geen eigen ruimte, geen shelter voor zichzelf gemaakt. Hij heeft zijn leven gewijd aan het wegnemen van andermans geborgenheid. Daarin moest verandering komen, en wel nu, of hij zou voorgoed verloren zijn.