De stad is een sensueel wezen, een machine met dierlijke trekjes, een apparaat dat beweegt en kronkelt als een slang en verleidelijk lacht als een vrouw. Mijn handen gaan langs gladde oppervlaktes, langs verweerde gevels, langs steen, staal en glas. Mijn blik valt uitgehongerd aan op vervallen steegjes met lekkende regenpijpen.
Zie ik daar de negentiende eeuw wegschieten achter een stuk verroeste golfplaat? Ik zoek naar echte plekken, plekken die door de mens zijn gemaakt maar waar die mens in geen velden of wegen te bekennen is. Plekken die de tijd hebben gehad om in zichzelf te verzinken.
Mijn aandacht wordt getrokken door een raam met daarachter een onbestemde ruimte, misschien wel een wachtkamer, waar stoelen met hoge rugleuningen staan die allang niet meer in de mode zijn. Je loopt er tien keer langs, maar de elfde keer zie je het ineens. Die stoelen, ze hebben een specifieke opstelling die vast iets te betekenen heeft. Een verborgen code, een verwijzing naar een of ander occult ritueel. Er maakt zich een enorme opwinding van je meester: jij bent de eerste die het heeft gezien.
Zoiets moet Howard Carter gevoeld hebben toen hij het graf van Toetanchamon binnenging. Zijn onderneming had een zweem van wetenschappelijkheid, maar in werkelijkheid werd hij gedreven door een obscure drift om verborgen ruimtes binnen te gaan en die in te nemen.
‘Kun je iets zien?’, vroeg Lord Carnarvon ongeduldig aan Carter toen deze met een kaars door een klein gaatje in de tombe naar binnen loerde. De financier van de jarenlange zoektocht naar het mythische graf wachtte ongeduldig tot zijn protegé eindelijk iets zei.
‘Yes, wonderful things’, wist deze ternauwernood uit te brengen. In werkelijkheid was het Egyptische mysterie allang ontsnapt, precies op het moment dat Carter een klein gaatje in de rechterbovenhoek van de deur maakte.
Zo zal het ons ook vergaan, iedere keer als we het deksel lichten, het luik openen of simpelweg een ruimte ontdekken die op de een of andere manier verborgen was. Er is niks of niemand, denk je, maar dat is buiten jezelf gerekend.
Jij was er al die tijd al. Je wachtte in het donker om ontdekt te worden.

Onze reeks Stadsflarden bestaat uit korte stukken, steeds geïnspireerd of geïllustreerd door een foto van Peter de Kan. Het zijn ontmoetingen, observaties of gedachtenkronkels – onlosmakelijk verbonden met Groningen.