Vakgenoten // In gesprek met de jongste generatie Groningse architecten

Aflevering 2

Tekst:
Beeld:
Leestijd: .

Bij GRAS zetten we regelmatig architecten in de spotlights. Vaak gaat het om de gevestigde orde, om ontwerpers die hun sporen intussen verdiend hebben. Maar hoe gaat het eigenlijk met de talentvolle jongste generatie ontwerpers? Wat is hun blik op het vak en op wat er in Groningen gebeurt? In een reeks van vier gesprekken, steeds met drie jonge architecten, zetten we hen op het podium. Dit is de tweede aflevering.

Als je aan de noordwestkant de stad Groningen uitrijdt, door de wijk Vinkhuizen en vinexwijkjes De Held en Gravenburg, kom je in het dorpje Leegkerk terecht. De blikvanger van het dorp is een romanogotisch kerkje, waarvan het oudste deel uit de dertiende eeuw dateert. Het is een van de mooiste exemplaren uit de provincie. Bescheiden van formaat, maar indrukwekkend door de manier waarop het iets verhoogd in het landschap ligt.

Eind jaren zestig was het gebouw er slecht aan toe, het werd door de speciaal daarvoor opgerichte Stichting Oude Groninger Kerken gered van sloop. Intussen verkeert de kerk weer in prima conditie. Als je door de krakende deur naar binnen loopt, kom je een goudkleurige, kubusvormige verrassing van 6 bij 6 meter tegen, een eigentijdse toevoeging door de Antwerpse architect Jan Verrelst. In de kubus bevinden zich onder meer een keukentje en toiletten.

In het schip van de kerk staan tafels en stoelen opgesteld. Met architecten Chantal Hofsteenge (Oving architekten), Robin van Rootselaar (VdPArchitecten) en Simone Poel (zelfstandig) neem ik hier plaats. Het is doodstil in het eeuwenoude gebouw, en dat is het meestal. Want ondanks de geslaagde restauratie en de mooie ligging gebeurt hier weinig.

Nadat Van Rootselaar opperde een kerk als locatie voor dit gesprek te kiezen, bleek die van Leegkerk de aangewezen kandidaat. Het gebouw zit vol potentie, maar dat komt er op dit moment niet uit (zie kader onderaan). ‘Kerken zijn prachtig, en ze bepalen het silhouet van een stad of dorp’, zegt Van Rootselaar. ‘Maar ze worden te weinig gebruikt; deze kerk is daarvan een goed voorbeeld. Je kunt kerken perfect inzetten om mensen samen te brengen. Dan worden het weer de ontmoetingsplekken die het ooit waren.’

Chantal Hofsteenge // Foto: David Vroom

Voor jezelf beginnen is een kwestie van doen

De verwarming in het kerkje staat uit. In deze tijd zo’n gebouw voor twee uurtjes warm stoken is gekkenwerk. Door de fietstocht met stevige tegenwind zijn we alle vier sowieso eerder aan verkoeling toe.

Als enige van de twaalf jonge architecten in deze interviewserie heeft Simone Poel haar eigen onderneming. Die begon ze al op 21-jarige leeftijd, tijdens haar hbo-studie bouwkunde. Het was 2013, door de economische crisis was er weinig werk. ‘Dan probeer ik het zelf wel, dacht ik. Ik had nooit verwacht dat ik dat zo lang vol zou houden. Eigenlijk dacht ik er niet te veel bij na, en daar ben ik nu heel blij om. Ik weet niet of ik het op dezelfde manier gedaan zou hebben als ik het uitgebreid had doordacht.’

Poel lijkt in Groningen een uitzondering. De laatste jaren zijn er weinig andere bureaus opgericht, de meeste jonge architecten kiezen voor een baan bij een bureau. Van Rootselaar vertelt onlangs een cursus ondernemen afgerond te hebben, hij zou in de toekomst graag met andere ontwerpers een collectief van zzp’ers vormen. ‘Op die manier kun je samen aan opdrachten werken. Ik heb het er al vaak met andere jonge architecten over gehad, maar ben nog aan het onderzoeken waar je precies begint.’

‘Gewoon doen!’, zegt Poel. ‘Als collectief kun je ook grotere opgaven aan. Ik denk dat veel mensen het beeld hebben dat je alleen particuliere opdrachten krijgt als je voor jezelf begint, en om die reden de stap niet zetten. Maar begin gewoon, wat heb je te verliezen? Als het niet lukt kun je altijd nog bij een bureau gaan werken. Zelf vind ik het fijn om in het diepe te springen. Soms is dat eng, maar ik heb al die tijd nog nooit zonder werk gezeten.’

‘Je eigen onderneming starten? Begin gewoon – als het niet lukt kun je altijd nog bij een bureau gaan werken’

De angst om het alleen te proberen zou zomaar deels kunnen voortkomen uit de competitieve aard van de architectuurwereld. Bureaus zijn vaker elkaars concurrenten dan elkaars partners en houden hun kaarten daarom logischerwijs tegen de borst. ‘Soms lijkt het alsof architecten elkaar niks gunnen’, erkent Poel. ‘Vaak hebben ze negatief commentaar op projecten van een ander. Het zou mooi zijn als iets vaker wordt benadrukt wat wel goed gedaan is. Of dat je als architect oprecht blij bent als een ander een mooi project opgeleverd heeft.’

Omdat ze op haar kantoor geen sparringpartners heeft, benadert Poel zo nu en dan collega-architecten met een praktische vraag, of voor een korte brainstorm. Maar die werkwijze is niet vanzelfsprekend. Van Rootselaar belde als student weleens een bureau op met een vraag, vertelt hij. Maar sinds hij officieel architect is, voelt hij een drempel.

‘Het is wel een beetje architect-eigen om niet alles te willen delen’, zegt Poel. ‘Dat merkte ik al tijdens mijn studietijd, het viel me tegen. Misschien is het een beetje naïef, maar we willen toch met z’n allen een betere wereld maken? En we kunnen toch superveel van elkaar leren?’

Ervaring opdoen

De stad Groningen neemt als eenzame stedelijke kern in een groot ommeland een bijzondere positie in. Dat we vandaag in twintig minuten vanuit de binnenstad naar dit dorpje konden fietsen en een monumentaal kerkje binnen konden stappen, is uniek.
‘Ik kan me verheugen op een plek als deze’, zegt Poel. ‘Het contrast tussen de drukte van de stad en de rust in het buitengebied is een grote kwaliteit.’

Chantal Hofsteenge, die na een studie aan de TU Delft vier jaar geleden terugkeerde naar Groningen, merkt op dat de stad erg aan het verstenen is. ‘We hebben veel kijkgroen, maar weinig functioneel groen. Plekken als het Noorderplantsoen zijn er te weinig. Bijna alles wordt gecultiveerd op dit moment, dat vind ik jammer. Bij de gemeente is de afweging wat het meeste geld oplevert vaak leidend.’ 

Poel en Van Rootselaar bleven in Groningen en kozen voor de Academie van Bouwkunst. Tijdens hun studie werkten ze bij verschillende bureaus. Van Rootselaar is overtuigd van de toegevoegde waarde daarvan: ‘Ik zou het iedereen adviseren. Puur om te kijken wat bij je past. Elk bureau heeft een eigen manier van ontwerpen en een eigen cultuur. Hoe meer je meemaakt, hoe meer je leert. Op die manier kom je erachter wat je belangrijk vindt en waarin je je wilt ontwikkelen.’

‘Soms denk je dat iets heel goed bij je past, maar kom je er later achter dat iets anders beter aansluit’, vult Poel aan. ‘Of andersom: je kunt een omgeving in sommige gevallen pas echt waarderen als je er alweer weg bent. Zelf keek ik altijd een beetje op tegen De Zwarte Hond. Een groot bureau met mensen die hun woordje klaar hadden, dacht ik. Terwijl ik zelf best onzeker was en niet goed voor mijn ontwerpen op durfde te komen. Een van mijn docenten dacht dat het juist daarom een geschikte plek voor me zou zijn, waar ik veel zou kunnen leren. Erop terugkijkend was het mijn leukste werkplek. In je comfortzone blijven leidt soms nergens toe.’

Robin van Rootselaar // Foto: David Vroom

Hofsteenge koos er na haar terugkeer in Groningen voor om bij haar eerste werkgever te blijven. Daar heeft ze geen spijt van. ‘Veel projecten duren lang, als je die van A tot Z kunt meemaken is dat heel waardevol. Maar het hangt erg af van het bureau waar je zit en van hoeveel verantwoordelijkheid je als beginnend architect krijgt. Omdat ik bij een klein bureau werk, krijg ik veel vrijheid en ook de kans zelf dingen te ontwerpen. Daarom voel ik niet de behoefte om ergens anders te gaan kijken.’

Een mooie opdracht krijg je niet zomaar

Als beginnend architect heb je de opdrachten niet altijd voor het uitkiezen. Je moet het geluk hebben om zo nu en dan een mooie klus te krijgen. En lef hebben om er eentje te weigeren die niet bij je past. ‘Ik werk niet meer voor huisjesmelkers’, zegt Poel. ‘Terwijl daar voor architecten goed geld te verdienen is. Ik wil niet bijdragen aan een stad vol veel te dure appartementen van exact 50 vierkante meter.’ Liever heeft ze opdrachtgevers voor wie haar ontwerp echt iets betekent. Hoewel ze graag eens een utiliteitsgebouw zou ontwerpen, werkt ze op dit moment vooral voor particulieren. ‘Die hebben meestal nog nooit zo’n bedrag uitgegeven. Die druk voel ik soms wel. Tegelijkertijd vind ik het heel mooi dat het zo persoonlijk is, en wil ik iets voor mensen ontwerpen dat ze niet verwachten en waar ze heel blij mee zijn.’

‘Met een accountant ga je niet in discussie. Maar over ons werk heeft iedereen iets te zeggen’

Hofsteenge: ‘Het lijkt mij fantastisch om een school te ontwerpen. Een plek die je laat aansluiten bij de onderwijsvorm. Scholen zijn waardevolle ontmoetingsplekken, en iedereen herinnert zich zijn of haar basisschool.’ Maar het binnenhalen van dat soort opdrachten is ingewikkeld, weet ze intussen, vooral vanwege de strenge ervaringseisen. ‘Je moet een aantal referenties van gelijksoortige projecten uit de afgelopen vijf jaar aandragen. Als je die niet hebt, kom je er niet tussen. Terwijl het natuurlijk niet per definitie zo is dat als je iets nog nooit gedaan hebt, je het niet zou kunnen.’

Ook voor Van Rootselaar staat het ontwerpen van een utiliteitsgebouw bovenaan zijn wensenlijst. Het liefst in de binnenstad. ‘Ik vind het supergoed dat vector-i, een jong Gronings bureau, het vernieuwde Museum aan de Aa mag ontwerpen. Maar vaak krijgen bureaus van buiten Groningen dat soort opgaven.’ Hij vertelt over een lezing van architect Job Floris die hij onlangs bezocht. Floris had onderzoek gedaan naar het gebied rondom de Martinitoren. ‘Ik merkte dat hij op een andere manier naar de plek keek, waarschijnlijk omdat hij hier niet vandaan komt en er dus ook niet regelmatig gebruik van maakt. Vanuit dat principe zou het goed zijn om bij dit soort opdrachten architecten van buiten te koppelen aan Groningse architecten. Dan kom je tot nog betere oplossingen.’

Simone Poel // Foto: David Vroom

Stevig in je schoenen staan

Over een gebouw heeft iedereen een mening. Dat heeft zijn weerslag op de mensen die ze ontwerpen. ‘Als een accountant je een document stuurt, ga je daarover niet in discussie’, zegt Van Rootselaar. ‘Maar als wij een schets maken, hebben mensen daar altijd iets over te zeggen. Aan de ene kant is het mooi dat wat je maakt zo tastbaar is voor iedereen, maar tegelijkertijd is de weerstand die daaruit voortkomt soms lastig. Of het nou een opdrachtgever, een collega of je vriendin is – je moet je werk altijd verdedigen.’
Hofsteenge herkent het: ‘Je leert ook tijdens je opleiding al om overal een mening over te hebben.' Lachend: 'Dat vindt mijn vriend heel vervelend.’

Als architect moet je stevig in je schoenen staan om met de kritiek die op je af komt om te kunnen gaan. Hofsteenge: ‘Ook dat leer je tijdens de opleiding al. Iemand die huilend wegloopt nadat een docent zijn of haar ontwerp heeft beoordeeld, is geen uitzondering.’
‘Die emotie ontstaat omdat een ontwerp heel persoonlijk is’, vult Poel aan. Als je vak alles voor je is, je met hart en ziel aan een ontwerp werkt, waarna iemand het zonder pardon van tafel veegt – dat hakt er soms in.
Van Rootselaar: ‘Het voelt dan af en toe bijna alsof niet alleen je ontwerp, maar jij als persoon afgekraakt wordt. Juist omdat je er zoveel van jezelf in stopt.’

Uit het oogpunt van zelfbescherming valt er iets voor te zeggen om je ontwerpen vooral niet te persoonlijk te maken, zoals een van de architecten in het eerste gesprek uit deze serie bepleitte. Maar daar is Poel het niet mee eens. ‘Architectuur is een en al liefde, die stop je er als ontwerper in. Ik zou dat niet los kunnen laten. Ontwerpen is nooit iets zakelijks.’

OVER DEZE INTERVIEWSERIE

De betiteling ‘jonge architect’ hou je minstens tot je veertigste, zei een inmiddels ervaren architect laatst tegen me. Wat ze bedoelde was dat het jaren duurt voor je jezelf als ontwerper bewezen hebt, voor je een noemenswaardig portfolio opgebouwd hebt. Met dat gegeven in ogenschouw kwamen veel mensen in aanmerking voor deze interviewserie. Toch wilde ik me specifiek richten op de jongste generatie: architecten die afstudeerden tussen 2021 en 2016. Juist hen horen we te weinig.

Elk gesprek in deze serie vindt plaats op een andere, specifiek gekozen locatie: een plek die gelinkt is aan een (nog) niet benutte kans. Bij elk interview droegen de architecten daarvoor zelf een thema aan.

De twaalf mensen die in deze reeks aan het woord komen, werken elk bij een ander bureau. Bij de samenstelling van de vier groepjes was het uitgangspunt dat de aan elkaar gekoppelde architecten elkaar niet of nauwelijks kennen. Zo was elk gesprek een kans om nieuwe verbindingen tot stand te laten komen, en slaan we met deze serie twee vliegen in een klap.