Vakgenoten // Aflevering 3

In gesprek met de jongste generatie Groningse architecten

Tekst:
Beeld:
Leestijd: .

Bij GRAS zetten we regelmatig architecten in de spotlights. Vaak gaat het om de gevestigde orde, om ontwerpers die hun sporen intussen verdiend hebben. Maar hoe gaat het eigenlijk met de talentvolle jongste generatie ontwerpers? Wat is hun blik op het vak, op wat er in Groningen gebeurt en op de rol van architecten in de grote opgaven van nu? In een reeks van vier gesprekken, steeds met drie jonge architecten, zetten we hen op het podium. Dit is de derde aflevering.

Zo’n zeven kilometer ten oosten van de stad Groningen, voorbij het dorpje Middelbert, ligt Meerstad. De eerste woningen in deze nieuwe kern werden in 2011 opgeleverd, waarna roerige jaren volgden. Het project hing aan een zijden draadje, maar kwam uiteindelijk volop tot ontwikkeling.

Meerstad is pakweg 2500 hectare groot en heeft dik 3000 inwoners. De tweede lettergreep ten spijt voelt het er meer als een dorp. Een opmerkelijk dorp, dat wel. Alles is er nieuw, en behalve de recent opgeleverde Superhub en Park Meerstad vind je er alleen woningen. Elke dag wordt gestaag doorgebouwd aan nieuwe huizen. Zo groeit de wijk, daarbij zijn omgeving hier en daar opslokkend.

Water is onlosmakelijk met Meerstad verbonden. Vandaag zit ik samen met Judith Stegeman (AAS), Rik Okel (KAW) en Chris Hulsebosch (Gemeente Groningen) op dat water. We zijn te gast bij Bureau Meerstad, dat verantwoordelijk is voor de ontwikkeling, aanleg en oplevering van openbare ruimte, de productie van bouwrijpe kavels en het realiseren van infrastructuur. Hun kantoor, direct naast het park gelegen, drijft op het Woldmeer.

Na het verzoek om suggesties te doen voor een locatie voor dit gesprek (zie kader onderaan), noemde Stegeman Meerstad. Voor haar representeert deze omgeving een bredere ontwikkeling, eentje waar ze het vandaag graag over wil hebben.

Van links af: Judith Stegeman, Chris Hulsebosch, Rik Okel // Foto: David Vroom

De waarde van goede architectuur

Vanuit de vergaderruimte kijken we uit over het water van het Woldmeer, en verder over Meerstad. Okel zou in deze omgeving best kunnen aarden, denkt hij. ‘Architectonisch is de kwaliteit van een aantal projecten hier behoorlijk hoog.’ Hulsebosch fronst. Hij moet er juist niet aan denken om hier te wonen, vooral omdat er – op dat wonen na – zo weinig gebeurt.

Maar voor Stegeman gaat het om een andere, grotere kwestie, die losstaat van de kwaliteit van de omgeving: ‘Door de hoge woningprijzen worden mensen de stad uit gestuurd, terwijl ze daar misschien al hun hele leven wonen. Meerstad is dan een alternatief, maar ook hier is alleen plek voor mensen met een bepaald budget. Er zijn nauwelijks sociale huurwoningen en betaalbare particuliere huurwoningen. Terwijl plekken als deze er juist aan moeten bijdragen dat in Groningen plek is voor iedereen.’

Het creëren van een inclusieve stad is een van de thema’s die het vak van een architect raken, maar waar je tegelijkertijd als ontwerper zelf maar beperkt invloed op kunt uitoefenen. In elk project vertegenwoordigen architecten een ‘zachte’ waarde: kwaliteit. Je kunt het niet meten of vatten in data, maar als het ontbreekt, merk je het meteen. Het is aan opdrachtgevers om ontwerpers te laten doen waar ze goed in zijn.

Stegeman: ‘Bij veel projecten is er vanaf het begin een strak budget, en mag er eigenlijk niet ontworpen worden. Terwijl een opdrachtgever wel graag een ontwerp aan de gemeente wil laten zien, zodat hij door kan. Niet alle opdrachtgevers zien het echte belang van een goed ontwerp en welke rol dat kan spelen in het meekrijgen van partijen en het met elkaar maken van een mooi product.’
Bij sommige aannemers krijg je het gevoel dat ze architectuur als een extraatje zien, zegt Okel. ‘Ze vinden het prettig als het voor niet al te veel geld kan. Wij mogen dan bij wijze van spreken nog net kozijnen met een andere kleur uitzoeken.’ 

‘Het zou helpen als we als architecten kunnen verwijzen naar een gemeentelijke visie, of liever nog naar beleid, om aan de hand daarvan opdrachtgevers ervan te overtuigen op kwaliteit in te zetten’

‘Soms is het een beetje alsof we als architecten met Lego aan het spelen zijn’, zegt Hulsebosch. ‘Je krijgt wat prefab-elementen waaruit je er een paar mag kiezen. Maar dat is niet wat architectuur is. Voor mij begint het bij de context. En veel van wat we nu bouwen is contextloos. Dingen worden bedacht achter een computer en de Excel-sheet van de aannemer is bepalend. Het lijkt wel alsof architectuur alleen over uitstraling gaat. En het is frustrerend dat we als architecten soms te laat worden ingeschakeld.’

Stegeman: ‘Uiteindelijk maakt een goede opdrachtgever een goed project, daar ben ik van overtuigd. We kunnen het als architecten niet alleen.’
Hulsebosch: ‘Je wilt je opdrachtgever altijd een goed product geven. Maar tegelijkertijd is het je verantwoordelijkheid als architect om de mensen die een gebouw gaan gebruiken of er gaan wonen een goede plek te geven. Daarbij moet je de opdrachtgever ervan proberen te overtuigen dat het belangrijk is om na te denken over ruimtelijke kwaliteit en de impact van wat je bouwt. Dat kan best lastig zijn, want het gaat altijd over geld.’

Judith Stegeman // Foto: David Vroom

Okel probeert opdrachtgevers altijd te prikkelen, hun ambitie te vergroten en uit te leggen waarom een andere oplossing beter is. ‘Maar soms is dat moeilijk. Bijvoorbeeld als het om duurzaamheid of circulair bouwen gaat. Het zou ons helpen als we kunnen verwijzen naar een gemeentelijke visie, of liever nog naar beleid. Zodat we aan de hand daarvan opdrachtgevers ervan kunnen overtuigen op kwaliteit in te zetten.’

Hulsebosch hoorde onlangs op televisie de directeur van een groot bouwbedrijf vertellen dat 80 procent van de bewoners hun woningplattegrond een voldoende gaf. ‘Ik kreeg er kippenvel van. Een voldoende, dat is waar we het tegenwoordig voor doen. Honderd jaar geleden bouwden we prachtige arbeiderswoningen, ontworpen met aandacht en met goed doordachte plattegronden. Die waarderen we nu nog steeds.’ Dat de behoefte aan woningen op dit moment groot is, en dat er snel meer bij moeten, begrijpt hij best. ‘Maar volgens mij bouwen we vaak de verkeerde woningen. Ik vraag me weleens af of de huizen van nu over vijftig jaar nog steeds gewild zijn. Of komen we dan tot de conclusie dat we de boel weer moeten slopen? Hoe duurzaam is alles wat we hebben neergezet dan?’

‘Volgens mij is het belangrijk dat we wat breder kijken’, zegt Stegeman, terugkerend naar het punt dat ze eerder maakte. ‘En dat we een stad maken die voor iedereen is, waar iedereen zich thuis voelt. Als een architect dan alleen een gevel bij een standaardplattegrond mag ontwerpen – dat is geen integrale benadering van hoe wij de stad van de toekomst vormgeven.’

Vertrouwen krijgen werkt motiverend

Stegeman, Okel en Hulsebosch kozen elk een andere route richting het architectenvak. Waar de laatste via hbo bouwkunde op de Academie van Bouwkunst belandde, ging Stegeman rechtstreeks vanaf het gymnasium naar de TU Delft. Okel vertrok op zijn beurt na een studie bouwkunde naar de TU Eindhoven: ‘Van klasgenoten op het hbo hoorde ik dat als je een gerespecteerd architect wilde worden, je naar een technische universiteit moest gaan. Maar daar kan ik me niet helemaal in vinden.’

‘Volgens mij zijn de Academie en een universiteit niet met elkaar te vergelijken’, zegt Hulsebosch. ‘Het zijn totaal verschillende manieren van leren. Doordat je aan de Academie ook vier dagen in de week aan het werk bent, groei je in je beroep. Je creëert vanuit twee verschillende perspectieven een beeld van wie je als architect wilt zijn.’ 

Okel: ‘Ik had het gevoel dat ik geïndoctrineerd zou kunnen raken door de werkwijze van een bureau. Natuurlijk vraag ik me weleens af hoe het was geweest als ik naar de Academie was gegaan. De overgang van studie naar praktijk was dan misschien makkelijker geweest. Toch denk ik dat ik door de onderzoekende manier van werken die ik aan de TU leerde nu vrijer kan denken.’

Chris Hulsebosch // Foto: David Vroom

Als vers afgestudeerde architect begin je voorzichtig je pad te zoeken in het vak. Krijg je daar de ruimte voor, of moet je vechten voor je plek?

Stegeman: ‘Ik begon aan mijn carrière met het idee dat ik in eerste instantie zelf niet al te veel invloed zou hebben. Toen bleek dat ik in de praktijk veel vrijheid kreeg, moest ik even schakelen. Op een gegeven moment heb ik de knop omgezet en het vertrouwen uit mezelf gehaald.’ Toen ze solliciteerde bij haar huidige werkgever gaf ze nadrukkelijk aan goed begeleid te willen worden, maar wel zelf presentaties en gesprekken te willen doen, en een goede ontwerpende rol te ambiëren. ‘Door mezelf zo op te stellen heb ik een stap in mijn ontwikkeling kunnen maken.’

‘Vertrouwen krijgen werkt motiverend’, zegt Hulsebosch. ‘Eigenlijk is het gek als je het niet krijgt. Bureaus nemen mensen aan omdat ze vertrouwen in ze hebben, toch? Maar ik kan me best voorstellen hoe het moet zijn als je de leiding over een bureau hebt – uiteindelijk is het jouw naam die onder een project staat. Je moet daarbij de balans vinden tussen controleren en loslaten. Goed kunnen ondernemen is echt een kwaliteit, en die heeft misschien niet iedereen in zich.’

‘Er zijn weinig vrouwelijke architecten – laat staan dat ze op de voorgrond treden. Voor jonge meiden is het belangrijk om rolmodellen te hebben’

Voor vrouwelijke architecten is het binnentreden van het architectuurvak misschien nog wel moeilijker dan voor mannelijke. Stegeman was verrast door het kleine aantal vrouwen in het vak, ook omdat tijdens haar studie de helft vrouw was. ‘En er zijn nog minder vrouwen partner bij een bureau, laat staan dat ze op de voorgrond treden. Ik vind het belangrijk dat daar aandacht voor is.’

Als de beeldvorming verandert, maakt dat al veel verschil, is haar overtuiging. ‘Laatst was ik bij een presentatie van een bouwbedrijf. Ze lieten daarbij een foto van de directie zien: tien mannen. Dat je directie volledig uit mannen bestaat, vind ik persoonlijk niet goed. Daarnaast: waarom kies je ervoor om geen vrouwen te gebruiken in de wijze waarop je jezelf presenteert? Zo geef je jonge meiden het gevoel dat zij zoiets niet kunnen bereiken.’ Goede rolmodellen en voorbeelden zijn cruciaal, benadrukt ze. Mensen waarop je kunt afstappen als je hulp nodig hebt. ‘Voor mij was Laura Favata zo iemand, zij is partner bij De Unie Architecten in Amsterdam. En ik ben heel blij met de aanstelling van Nathalie de Vries en Dianne Maas-Flim als bouwmeesters.’

Rik Okel // Foto: David Vroom

Architect worden? Neem er de tijd voor

Gedurende je loopbaan kom je er langzaam maar zeker achter wat bij je past, en wat niet. Terwijl je aan het werk gaat, ontdek je waar je hart ligt en aan welke opgaven je wilt werken. ‘Het is eigenlijk nog steeds een zoektocht’, geeft Stegeman toe. Ze kijkt de anderen aan. ‘Hebben jullie dat ook? Of zijn jullie geland en weet je wat voor architect je bent?’ 

Hulsebosch merkt dat hij graag werkt aan opgaven die het niveau van een gebouw overstijgen: ‘Er zijn architecten die zich puur bezighouden met selecties. Die halen veel werk binnen voor hun bureau. Zo’n rol ligt mij ook wel, vooral omdat je op metaniveau naar projecten kunt kijken. Daarom vind ik het heel leuk om nu bij de gemeente op stedenbouwkundig vlak bezig te zijn. Werken op het schaalniveau van de stad, waarbij je bijna als een voetbaltrainer de grote lijnen kunt uitzetten, dat is mooi.’
‘Jij zit daar wel op een bepalende plek’, merkt Stegeman op. ‘Een sturende plek. Voel je dat ook zo?’

Hulsebosch denkt even na. ‘Aan de ene kant wel. Maar aan de andere kant is de gemeente best reactief. Lang niet voor elke plek in de stad is een visie, zoals die er bijvoorbeeld wel is voor de zuidzijde van het stationsgebied. Niet voor iedere kavel ligt in de archiefkast een plan klaar. Dus als een ontwikkelaar met een idee komt, moet er vaak eerst gekeken worden of dat past bij wat de gemeente met een plek zou willen. Bovendien gaat het niet alleen over vormgeven, maar ook over beleid. Stedenbouwkundigen hebben te maken met allerlei disciplines, programma’s en doelstellingen, die moeten ze zien samen te brengen tot een breed gedragen plan.’

Hoewel ze nog maar kort aan het werk zijn, hebben deze drie jonge ontwerpers intussen de nodige lessen geleerd. Stukje bij beetje worden ze de architect die ze willen zijn. Wat zouden ze de generatie die na hen komt, willen meegeven? Hulsebosch hoeft niet lang na te denken: ‘Ik heb spijt dat ik ben begonnen met bouwkunde op hbo-niveau. Het is nooit in me opgekomen om eerst mbo te gaan doen, maar als ik kijk naar de mensen om me heen die dat wel gedaan hebben – zij hebben zoveel technische ervaring. Dat helpt je in je vak. En dan doe je er maar wat langer over om architect te worden.’

Dat lijkt een logische en verstandige redenering. Toch ligt het voor iemand die van het atheneum of het gymnasium komt wellicht niet voor de hand om de mbo-route te kiezen. Okel trekt het advies daarom iets breder: ‘Ik zou ervan maken: neem de tijd. Probeer niet krampachtig om alles binnen vier studiejaren te doen. En grijp elke kans die voorbij komt aan. Workshops, lezingen: ga erheen. Je leert er veel van, ook dingen die niet aan bod komen tijdens je studie.’

Stegeman: ‘Maar vind ook de balans in je leven. Ik heb zelf heel bewust de keuze gemaakt om niet vijf, maar vier dagen te werken. Daardoor heb ik tijd voor reflectie en voor andere dingen dan het vak. Dat zou ik andere jonge architecten willen meegeven: leer je eigen grenzen kennen en bewaak die.’

OVER DEZE INTERVIEWSERIE

De betiteling ‘jonge architect’ hou je minstens tot je veertigste, zei een inmiddels ervaren architect laatst tegen me. Wat ze bedoelde was dat het jaren duurt voor je jezelf als ontwerper bewezen hebt, voor je een noemenswaardig portfolio opgebouwd hebt. Met dat gegeven in ogenschouw kwamen veel mensen in aanmerking voor deze interviewserie. Toch wilde ik me specifiek richten op de jongste generatie: architecten die afstudeerden tussen 2021 en 2016. Juist hen horen we te weinig.

Elk gesprek in deze serie vindt plaats op een andere, specifiek gekozen locatie: een plek die gelinkt is aan een (nog) niet benutte kans. Bij elk interview droegen de architecten daarvoor zelf een thema aan.

De twaalf mensen die in deze reeks aan het woord komen, werken elk bij een ander bureau. Bij de samenstelling van de vier groepjes was het uitgangspunt dat de aan elkaar gekoppelde architecten elkaar niet of nauwelijks kennen. Zo was elk gesprek een kans om nieuwe verbindingen tot stand te laten komen, en slaan we met deze serie twee vliegen in een klap.