Versplinterde steden, verbrokkeld verlangen
Een zoektocht naar nieuwe vormen van stadsontwikkeling
Protesten, rellen, stakingen – het lijken er steeds meer te worden. Zijn wij Nederlanders werkelijk zo ontevreden? En hoe komt dat? Beeldend woordkunstenaar Connie Harkema zocht vanuit haar interesse voor de leefbaarheid van steden naar het antwoord op deze vragen. Het leverde vier schilderijen op die haar zoektocht naar nieuwe vormen van stadsontwikkeling representeren.
Als kunstenaar ben ik gefascineerd door architectuur en stedenbouw. Geïnspireerd door de reizen die ik maak, ben ik constant op zoek naar een expressie die weerstand biedt tegen de voortdurende, vluchtige prikkels van deze tijd. Door een aantal elementen een andere interactie met elkaar te laten aangaan, probeer ik een tijdloos verhaal neer te zetten dat mogelijkheden schept om anders naar gebouwen en steden te kijken.
Vooral de manier waarop we onze leefomgeving inrichten en de inspraak die gebruikers en bewoners daarin krijgen, boeien me. Tijdens de periode rond de Provinciale Statenverkiezingen, in maart dit jaar, en door de daaruit voortvloeiende verrassende uitslag, werd ik nogmaals (en ditmaal zeer hardhandig) met mijn neus op de versplintering binnen de maatschappij gedrukt. Natuur, milieu, klimaat, energie, zorg, scholing, woningen en asielzoekersbeleid vechten om voorrang. In Groningen komt daar de afhandeling van de aardbevingsschade nog bovenop.
De kiezers legden, kortom, hun mening bloot en eisten een oplossing. Maar hoe moeten al die grote opgaven bij elkaar komen? En op welke manier krijgt de oplossing van al deze uitdagingen gestalte? Hoe wordt Nederland leefbaarder, met de nadruk op onze steden?
Actueler dan ooit
Niet lang daarna las ik een quote van de in 1918 geboren en in 1999 overleden architect Aldo van Eyck: ‘De steden die we bouwen zijn een voortzetting van ons gedrag. Wat we maken is wat we zijn.’ Van Eyck doelde ermee op het verbrokkelde en geïndividualiseerde karakter van de maatschappij, en de tegenstrijdige belangen die daarin spelen. Hoewel hij het thema in de jaren zestig en zeventig agendeerde, is het momenteel misschien wel actueler dan ooit.
De manier waarop Van Eyck naar de stad keek, triggerde me om met dit onderwerp bezig te gaan. Het leverde een vierdelige schilderijserie op, elk werk met een gitzwarte achtergrond waartegen de voorstelling indringend afsteekt. De schilderijen representeren een zoektocht naar nieuwe vormen van stadsontwikkeling, daarbij nauwkeurig alle bestaande facetten registrerend. De nadruk ligt op de inrichting van steden en de hoop op gedragsverandering, weergegeven in een samenspel van vormgeving en kleur.
Ik startte met groen: van oorsprong de kleur van hulp, ontspanning, bemiddeling, hoop, groei en toekomst. Maar de voorstelling is chaos en de kleur gifgroen. Sociale cohesie schittert door afwezigheid.
Dit werk staat voor het beeld van een stad zoals deze op veel mensen overkomt: chaotisch, rumoerig, rommelig, onrustig. De groene weergave is een voorzichtige poging tot een open houding naar een verbeterde toekomst; aarzelend vanwege het gif dat zich aan de oppervlakte opdringt.

Erbij horen lukt niet iedereen
Voor je goed naar het heden en de toekomst kunt kijken, is het raadzaam eerst het verleden te raadplegen. Met andere woorden: hoe heeft het zover kunnen komen?
In de tijd dat Nederland nog sterk verzuild was, werd identiteit grotendeels bepaald door religie of politieke overtuiging. Via de kerk of de vakbond ging je vooral om met gelijkgestemden. Daarnaast werd je identiteit grotendeels bepaald door je beroep en de sociale klasse van je familie of gezin.
De traditionele sociale verbanden van toen zijn tegenwoordig minder belangrijk. Niet alleen het belang van gezinsrelaties is afgenomen, ook in andere opzichten zijn mensen zelfstandiger geworden. Ze worden niet langer gezien als onderdeel van een familie, kerk of dorp, maar als autonoom individu. Daarbij zijn keuzevrijheid en zelfbeschikking significant: de vrijheid om je eigen weg te gaan en de wil om veelal onbeperkt van het leven te genieten.
Hoewel dit op zichzelf positieve ontwikkelingen zijn, kleven aan individualisering ook nadelen. Verzelfstandiging betekent bijvoorbeeld dat iedereen over meer eigen producten beschikt en mensen meer op zichzelf gaan wonen, met extra kosten en extra consumptie tot gevolg. En dat terwijl iedereen weet dat ons consumptiegedrag slechte arbeidsomstandigheden, kinderarbeid en milieuverontreiniging veroorzaakt.
Hoe geïsoleerder de groep, hoe meer er sprake is van vervreemding – van een leven dat ver van de normen en waarden in de maatschappij af staat
Daarnaast ontstaan door individualisering andere sociale netwerken. In de tijd dat mensen vooral in gezinsverband woonden, leefden ze in een gesloten netwerk. Tegenwoordig moet iedereen zelf zijn of haar eigen sociale netwerk zien op te bouwen. Omdat dit een beroep op je sociale vermogens doet, maakt het mensen kwetsbaarder.
Niet iedereen kan of wil voldoen aan de nieuwe vereisten van zelfbeheersing en zelfsturing die de maatschappij van ons verlangt. Maar wie niet in staat is een goed sociaal netwerk op te bouwen, loopt vaak een achterstand op, zowel op persoonlijk als economisch vlak. Dat heeft tweespalt in de samenleving tot gevolg, met aan de ene kant de mensen die erbij horen en aan de andere kant de mensen die er niet bij horen. De laatste groep mist de emotionele veiligheid die nodig is om behoeften en gevoelens bloot te leggen en om intimiteit te ontwikkelen. Niet zelden steekt op die manier eenzaamheid de kop op.
Gemeenschapszin en polarisatie
Naast het niet kunnen opbouwen van een sociaal netwerk bestaat ook de mogelijkheid dat mensen deel gaan uitmaken van een netwerk waarin ideeën worden ontwikkeld die de groep vervreemden van de samenleving. Dat gebeurt vooral als er geen of weinig contact is met buitenstaanders. Hoe geïsoleerder de groep, hoe meer er sprake is van vervreemding – van een leven dat ver van de normen en waarden in de maatschappij af staat.
Beide ontwikkelingen leiden tot een afname van de sociale cohesie en tot afbrokkeling van de solidariteit in zijn algemeenheid. Daarmee staan ze lijnrecht tegenover het principe van gemeenschapszin.
Gemeenschapszin is het gevoel van verbondenheid met je medemensen of met de gemeenschap waartoe je behoort, en de bereidheid in het belang van die mensen of die gemeenschap te handelen, zelfs als daar persoonlijke offers voor nodig zijn. Maar is zoiets nog mogelijk in een tijd waar ‘hoger’ en ‘lager’ opgeleiden steeds meer in verschillende werelden lijken te leven, en het liefst 'onder elkaar' lijken te willen zijn?

Het gevaar dreigt dat, wanneer mensen met een hbo- of wetenschappelijke opleiding de omgeving waarin ze opgroeiden verlaten, de achterblijvers met complexe vraagstukken niet meer bij hun ‘slimmere’ medemens terechtkunnen en daarom noodgedwongen kiezen voor eenvoudige en weinig doordachte oplossingen. Bovendien leiden tegenstellingen tussen mensen vaak tot gevoelens van onbehagen, waarbij degenen met een praktische opleiding zich vaak kwetsbaar voelen over hun achtergrond.
Bovenstaande is een van de conclusies van het onderzoek dat het Sociaal en Cultureel Planbureau en de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid in 2014 op dit gebied verrichtten. Hoger en lager opgeleide personen zouden bovendien anders over politieke thema's als migratie en de Europese Unie denken. Daar waar de eerste voor open grenzen zijn, neigen mensen uit de tweede groep eerder naar nationalistische overtuigingen. Ook hebben hbo’ers en academici meer vertrouwen in de politiek en de maatschappij.
Tijdens dit proces van polarisatie komen mensen steeds meer tegenover elkaar te staan, totdat ze uiteindelijk uit elkaar worden gedreven. Uit die scheiding komen maatschappelijke problemen voort – van ontwijkend of negatief gedrag tot conflicten. In potentie ondermijnen deze de samenleving waardoor de veiligheid en leefbaarheid in een stad of een buurt verminderen en/of dat mensen minder vertrouwen krijgen in de overheid.
Meer geld, meer geluk?
Er speelt bij deze kwestie nog een ander aspect mee. Mensen die bij hun opvoeding de waarden uit de jaren zestig meekregen, met individualisering voorop, zijn opgegroeid met het idee van onbegrensde mogelijkheden: als je wilt, kun je alles krijgen en kun je maatschappelijk alles bereiken.
Dit ideaal, dat inmiddels door commercie en ’hebberigheid’ behoorlijk is doorgeslagen, hebben velen op hun beurt weer doorgegeven aan hun kinderen. Het negatieve effect daarvan is dat door de enorme toename van mensen die dit ideaal nastreven soms een heftige concurrentie ontstaat.
Hoogleraar en gelukseconoom Richard Easterlin onderzocht het verband tussen de welvaart van een land en het geluk van haar inwoners. Evolueert een land van arm naar rijk, dan stijgt het geluk van de inwoners, zag Easterlin. Maar evolueert een land van rijk naar nog rijker, dan neemt het geluk nauwelijks toe.
Journalist Jos Vranckx beschrijft iets dergelijks in zijn boek De Zinzoekers. Volgens hem zijn oude idealen verbrokkeld. Naarmate een samenleving welvarender wordt, ervaren mensen sterker het gevoel van angst en existentiële leegte. Het sprekend voorbeeld daarvan zijn de yuppen, ook wel generatie Y genoemd. Gevallen van depressie, burn-out, angst, verveling, chronische vermoeidheid, existentiële twijfel, onmacht en – in het ergste geval – zelfmoord nemen de laatste tijd schrikbarend toe.

Wisselwerking tussen mens en omgeving
Steeds meer mensen wonen in steden. Maar een versteende stad is geen gezonde leefomgeving voor de mens. Hoe groener een omgeving is, hoe groter het positieve psychische effect daarvan is. Bovendien leidt het tot een betere luchtkwaliteit en meer biodiversiteit, en levert het betere waterbergingsmogelijkheden op.
Andersom heeft ook menselijk gedrag een enorme impact op de leefbaarheid van steden. Maar dat gedrag is niet alleen het gevolg van de ideeën en wensen van individuen: ook voorzieningen zoals scholen, winkels, parkeerfaciliteiten, openbare verlichting, groen en openbaar vervoer spelen daarin een grote rol. Misschien zouden die voorzieningen, passend bij de doelgroep, het uitgangspunt moeten zijn.
Mensen die het op een plek naar hun zin hebben, gedragen zich minder onhebbelijk dan mensen die vanwege een gebrek aan faciliteiten in hun omgeving niet in hun behoeftes kunnen voorzien. Vanuit die invalshoek is het aanbevelenswaardig vooraf die behoeftes te inventariseren. De mogelijkheid voor ontspanning en recreatie is daarbij een belangrijk punt.
Dit aspect heb ik in oranje proberen te belichten. Oranje staat voor positiviteit, empathie, begrip en speelsheid. Bij de vorm ben ik uitgegaan van de bebouwing. In dit geval de contouren van de spraakmakende museumgebouwen MARTa Herford en het Guggenheim Museum in Bilbao, beide ontworpen door architect Frank Owen Gehry, en het Guggenheim Museum in New York, van architect Frank Lloyd Wright.
De later toegevoegde flora en fauna ontstonden vanzelf, door punten met elkaar te verbinden. Het situeren van gebouwen op een manier dat flora en fauna als logisch vervolg spontaan kunnen gedijen, zou een goede manier voor de aanpak van stadsverbetering kunnen zijn.
Planmatige opzet
De samenleving verandert continu. Complexe en uiteenlopende vraagstukken als de asielcrisis, het stikstofprobleem en de toenemende digitalisering vragen om een multidisciplinaire aanpak. Dat er zeventien miljoen Nederlanders zijn die allemaal een eigen idee hebben over hoe onze samenleving eruit zou moeten zien, maakt de opgave ingewikkeld. Vaardigheden op het gebied van communicatie, conflictoplossing en samenwerking helpen voorkomen dat conflicten escaleren en tot polarisatie leiden.
In de paarse uitvoering heb ik indeling, opbouw en samenstelling voor álle functies, inclusief groenvoorzieningen, volgens een nauwkeurig opgesteld plan categorisch ingedeeld. Deze werkwijze is minder dynamisch dan de oranje variant, omdat alles vooraf vaststaat. Doordat het planmatiger is, is er weinig tot geen ruimte voor spontane ontwikkelingen.
Paars staat voor rouw, ingetogenheid en verfijning. Het werk is rechthoekig en rechtlijnig. Ordening staat centraal. Links weerspiegelt een eerste aanpak en maakt een wat rommelige indruk. Aan de rechterzijde is al meer structuur in het geheel aangebracht. Winkels, natuur en fabrieken bestaan vreedzaam naast elkaar.
Dit werk sluit aan bij de roep om integrale gebiedsontwikkeling: het mengen van functies en het bezien van locaties in een groter perspectief. Het kan steden, en daarmee ook het gedrag van mensen, een positieve impuls geven.

Vrij en veilig
In de gele uitvoering, tot slot, nam ik het individu als uitgangspunt. Individualisering, met de daaraan gekoppelde vrijheid om onszelf te zijn en niet te hoeven voldoen aan de normen of verwachtingen van een ander, is een groot goed. Maar het kent een keerzijde. Een op jezelf gericht leven maakt eenzaam en onzeker. Mensen hebben elkaar nodig, en kunnen niet zonder elkaar, mits we elkaars grenzen respecteren.
Geel is de kleur van communicatie, intelligentie, educatie, besluitvorming, zelfkennis en contact. De vorm is rond, het harde is eraf. Een organisch weergegeven bebouwing oogt zachter, aaibaarder, toegankelijker. De beplanting, voor mij een van de meest essentiële onderdelen van een stad, heb ik toegevoegd als kostbare diamanten: iets waardevols waar je zuinig op moet zijn. Daarmee is dit de meest positieve voorstelling, met hoop voor de toekomst.
Zoals je ziet: een pasklare oplossing voor een perfecte stads- en gebiedsontwikkeling, en daarmee een aanzet voor de positieve invloed die deze kan hebben op de leefomgeving en het menselijk gedrag, heb ik niet. Wel heb ik een schamele poging ondernomen om iets in beweging te zetten, zodat we voortaan misschien vreedzaam en in vrijheid naast elkaar kunnen leven. Zonder irritaties, conflicten, angst en verveling. De ultieme beleving van individualisering met de daaraan gekoppelde vrijheid, zoals deze is bedoeld, met steden als plekken waar iedereen zich prettig en veilig voelt.
De schilderijserie Versplinterde steden, verbrokkeld verlangen is tot 31 juli 2023 te zien in de openbare bibliotheek in Heerenveen. Daar wordt ook ander werk van Connie Harkema geëxposeerd.